VERSCHUIVENDE TEGELS
Dr.ir. B.H.W. van Gelder
Op een lenteavond in 1985 laat ik mijn hond uit. Het is even voor elven. Het
ptt-renootje komt al de hoek om pruttelen. Weer net op tijd laat ik mijn
girootje in de bus glijden. Opgelucht loop ik verder. De stemming waarin ik
verkeer heeft eigenlijk niks met de stiptheid van de ptt te maken. Na zeven
jaar is me duidelijk geworden dat de brievenbus in onze buurt blijkbaar de
eerste op de route is. Ik heb vanavond de laatste woorden voor de Snellius
'SO-^ bijdrage op papier gewrongen. Bij het park aangekomen geef ik een
balorige schop tegen een trottoirtegel. Zou gemeentewerken het merken dat
hij vijf centimeter verschoven is? Als hij deel uitmaakte van een rij in het
gelid gelegde tegels, dan wel. Maar deze los bij de sloot liggende tegel, daar
kraait geen haan naar. Toch, schat ik die avond, zal ik mij de komende vijf a
tien jaar met dit vraagstuk bezighouden. Over de hele wereld, maar vooral in
Zuid-Europa, hebben we een zootje uit de kluiten gewassen trottoirtegels
rondgestrooid. Moeder Aarde zal er ook op lenteavonden ongetwijfeld
tegenaan schoppen. Een diepere wetenschappelijke vraagstelling dan
"En kijken of we dat nu merken"
wil mij die avond niet te binnen schieten. Ik vind het altijd leuk om de meest
zwaarwichtige verhandeling tot de eenvoudigst mogelijke vraagstelling te
versimplificeren. Maar nu merk ik dat deze vereenvoudiging mijn stemming
begint te bederven, het heeft zelfs iets deprimerends in zich.
Lente 1990. Ik herlees mijn Snellius '80-'85 bijdrage. Dat het licht meer en
meer de huiskamers gaat binnendringen, is in ieder geval voor mijn huiska
mer uitgekomen. De laatste vijf jaar heb ik nauwelijks meer een grammo
foonplaat aan mijn verzameling toegevoegd, terwijl ik toch menige girobetaal-
205