(6) waarbij At het tijdsverschil tussen de ontvangertijd en de satellietentijd modelleert. Als (6) geldig is spreekt men in de navigatie literatuur over pseudo-afstandmeting. Merk op, daar de afstanden tussen ontvanger i en GPS-satellieten j qua orde van grootte constant zijn 2*104 km), dat de term (c/4y)At bij benadering als een constante schaalfactor geïnterpreteerd kan woraen. De pseudo-afstandmeting uit de navigatie literatuur komt dan ook mooi overeen met de pseudo-afstandmeting zoals we die in de landmeetkunde kennen. Bij simultaan uitgevoerde metingen en stabiele satellietklokken, mogen we At constant veronderstellen. In dat geval hebben we vier onbekende parameters en dus minimaal vier metingen nodig om de ontvangerpositie en de klokterm At te bepalen. Iedere extra meting levert weer een extra overtalligheid. De bij de kleinste-kwadraten vereffening behorende variantiematrix van de berekende ontvangerpositie wordt nu verkregen door de eenheidsvectoren e^ in (2) te vervangen door de vectoren waarbij de ë- gelijk zijn aan het verschil van de ey met de gemiddelde richtmg van alle n eenheidsvectoren ey, j l,..,n. De precisie van de berekende ontvangerpositie in het geval van pseudoaf- standmeting is over het algemeen wat slechter dan in het geval van afstand meting. De variantiematrix van pseudoafstandmeting is alleen identiek aan die van (2) als de som van alle n eenheidsvectoren e^ gelijk is aan de nulvector. Dit kan, daar de satellieten onder de horizon niet aangemeten kunnen worden, echter alleen voorkomen bij eenheidsvectoren ey waarvan de elevatie- hoek nul graden is, met als gevolg dat de hoogtecomponent van de ontvanger positie onbepaalbaar wordt. In alle andere gevallen zal de som van de een heidsvectoren ey altijd een component bevatten in de richting van het lokale zenith. In het geval van afstandmeting hebben we gezien dat voor een goede precisie een voldoende spreiding van de eenheidsvectoren ey over de eenheidsbol noodzakelijk is. Geldt dit nu ook voor de pseudo-afstandmeting? Sommige tekstboeken beweren van wel. Dit antwoord is echter op zijn minst onvolledig. Bij de afstandmeting hebben we gezien dat er een singulariteit optreedt als de eenheidsvectoren alle in een vlak liggen. Dit geldt onverminderd ook voor de pseudo-afstandmeting. Bij de pseudo-afstandmeting kan echter nog een ander type singulariteit optreden. De bij de waarnemingsvergelijkingen (6) behoren de ontwerpmatrix is namelijk ook singulier als er een vector b zou bestaan zodanig dat e^ .b l voor l,...,n. Deze vergelijking kunnen we ook schrijven als b cos(ejj,b) 1. We zien dan onmiddellijk dat er sprake is van een 222 A*ij "eij* Ari c At

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 245