Afstandverschilmeting Naast looptijdmeting is het met sommige (zogenaamde geodetische) GPS- ontvangers ook mogelijk om de (fractionele) fase van de door de satelliet uitgezonden draaggolf te meten. De fase <J> van een harmonische beweging is gedefinieerd als: <J> ft+$, waarbij <f> voor frequentie, t voor tijd en voor initiële fase staat. De fase-waarneming <J>jj tussen ontvanger i en satelliet j bestaat nu uit het verschil van de fase <J>j en <J>j. De fase <J>j behoort bij het door de satelliet j uitgezonden signaal en ae fase <|>i is van het in de ontvanger i gegenereerde, in frequentie identieke, signaal modulo een periode. Het faseverschil wordt dus gegeven door <|>ij=<|>j-<|>i=f(tj4i)4^j-$i (mod 1 per). Er is sprake van modulo een periode, omdat de meting een fractionele fase betreft en niet een complete fase. Noteren we -(c/f)^ als <1^, de modulo één periode als N^, en het tijdsvers chil tussen de ontvangertijd en satellietentijd als At, dan volgt de gelineari-see- rde waarnemingsvergelijking voor de fase-waarneming als: AJy e,; Ar-- c At (c/f) (4>1 - - N;j). (8) Substitueren we weer Ar: 0 en nemen we aan dat we over voldoende precie ze klokken beschikken, dus At=0, dan laat een vergelijking tussen (8) en (6) zien dat de fasemeting in dit geval ook als een pseudo-afstandmeting geïnter preteerd kan worden. Immers, de laatste term in (8) is bij continue meting constant voor een vast ontvanger-satellietenpaar. Fase-waarneming biedt dan in principe ook de mogelijkheid om enkelpuntsbepaling uit te voeren. Waarom zien we deze methode van pseudo-afstandmeting dan toch niet als zelfstandig meetprincipe in de navigatiekunde toegepast? De reden is, dat de methode een snelle puntsbepaling onmogelijk maakt. Immers, (8) met Arj 0 en At 0, is alleen voor een vast ontvanger-satellietenpaar als pseudo-afstand te interpreteren. Om een voor de navigatie acceptabel precisie-niveau in de berekende ontvangercoördinaten te garanderen dient dus een vast gekozen satelliet voldoende lang gevolgd te worden. Daarmee zijn we er echter nog niet. Met het volgen van een satelliet hebben we (vanwege de relatief langza me rotatie van de aarde) immers alleen nog maar de mogelijkheid om de ontvangerpositie in het baanvlak van de satelliet te bepalen. Een tweede satelliet (liefst met een baanvlak dat loodrecht staat op het baanvlak van de eerste) is dan nog nodig om tot een drie-dimensionale enkelpuntsbepaling te komen. Voor de navigatie is de fasemeting als zelfstandig meetprincipe dus minder 226

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 249