beide wegen gevolgd. De gangbare methode die in de GPS-literatuur beschre ven staat, komt kort op het volgende neer. Eerst wordt een traditionele vereffening uitgevoerd met behulp van de dubbele verschilgrootheden. In deze vereffening worden de meerduidigheden N12jk als reqelwaardige parameters geschat. Met behulp van een afrondingsmechanisme worden dan de geschatte reqelwaardige meerduidigheden gezet op de dichtstbij liggende integer waarden. Tenslotte wordt dan een nieuwe vereffening uitgevoerd, waarbij nu de meerduidigheden niet meer als onbekende parameters worden aangemerkt, maar in plaats daarvan als bekend veronderstelde grootheden op de in de vorige stap bepaalde integer waarden worden vastgehouden. Wat is er nu mis met deze procedure? Ik maak geen bezwaar tegen het idee van het afronden naar integer waarden. Hoewel over het in de praktijk toegepaste afrondingsmechanisme nog wel het een en ander gezegd kan worden, is het afrondingsidee niet slecht en kan het als een additionele vereffeningsstap geïnterpreteerd worden. Mijn bezwaar richt zich meer op de laatste stap in de gevolgde procedure. Het is principieel onjuist om te doen alsof de uit het waarnemingsmateriaal geschatte parameters in een volgende stap, waar het identieke waarnemingsmateriaal wordt gebruikt, als constante en bekend veronderstelde grootheden aangemerkt mogen worden. Dit heeft namelijk, geheel analoog aan hetgeen is besproken over de "vastgehouden" grootheden, tot gevolg, dat de formele variantiematrix van de berekende parameters een te optimistische precisiebeschrijving oplevert. Het in de praktijk veelvuldig gebruik van de zogenaamde "fudge factorsis hier dan waarschijnlijk ook niet vreemd aan. In tekstboeken handelend over GPS wordt deze laatste stap nu juist verde digd, op grond van df bewering dat de precisie van de overgebleven geome trische parameters in vergelijking met de eerste stap beter is, omdat er sprake is van een kleiner aantal te bepalen onbekende parameters. Inderdaad geldt in het algemeen dat de (formele) precisie van een verzameling geschatte parameters beter wordt naarmate het aantal parameters in de verzameling kleiner wordt. In de huidige situatie is dit echter maar schijn. Immers, de stochastiek van de "vastgehouden" grootheden, zou met een bijbehorende kansdichtheidsfunctie beschreven dienen te worden. Het volgende eenvoudige voorbeeld maakt dit misschien wat duidelijker. Veronderstel dat x een normaal verdeelde scalaire grootheid is met onbeken de verwachting p en bekende standaardafwijking a, dus x~N(p,o2). De beste schatting van de onbekende verwachting wordt dan verkregen door de steek- proefwaarde (dat wil zeggen de gemeten waarde) x van x toe te kennen aan H- 231

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 254