meeste gevallen het bepalen van de potentiaalcofëficiënten Cm9 S^, echter
niet tot maar tot een bepaalde maximale graad en orde nmax. Hoe hoger
nmax hoe hoger de frequentie in het gravitatieveld die bepaald kan worden en
dus hoe hoger de resolutie (zie paragraaf 7).
De meeste modellen verkregen uit satellietbanen bevatten potentiaal-coëffi
ciënten tot nmax-36. Hiervoor worden dan ook vaak gravimetrische gegevens
gebruikt. Deze nmax=36 komt overeen met een resolutie van 500 km. Ook
zijn er al modellen bepaald tot een maximale graad en orde 180 en zelfs 360
(in dat geval aangevuld met altimetrie gegevens). Deze hebben echter als
nadeel dat de precisie ervan niet homogeen is over de hele aarde.
Met gradiometrie kan in principe een nauwkeurige, homogene set potentiaal-
coëfficiënten verkregen worden tot vrij hoge graad, bijvoorbeeld 360.
Principe van gradiometrie
In figuur 2 stellen Px en P2 twee puntmassa's voor. Deze ondervinden ten
gevolge van de aantrekkingskracht van de aarde een versnelling, respectievelijk
a(Px) en a(P2). Stellen we ons voor dat Px en P2 verbonden zijn met een
staaf met aan de uiteinden veertjes (Rummel, 1986).
289
Figuur 2: Principe van gradiometrie