verschil in x-richting tussen de punten Px en P2 gelijk aan -GM/r3 -1400 10"9 m/s2 -1.44 10~6 m/s2. Bepaling van het gravitatieveld In deze paragraaf zal worden aangegeven hoe met een simpel model de gravitatiepotentiaal uit gradiometer waarnemingen kan worden opgelost. De satelliet zal in een bijna polaire baan om de aarde worden gebracht voor een periode van 3 a 6 maanden. De baan wordt zodanig gekozen dat de aarde zo regelmatig mogelijk wordt bedekt met metingen. Maar het zal natuurlijk altijd zo zijn dat de polen dichter worden bedekt dan de gebieden bij de evenaar. Als de baan niet exact over de polen loopt, dan zullen kleine poolgebieden onbedekt blijven. Als we deze twee zaken buiten beschouwing laten, dus uitgaan van een homogene bedekking, dan is de bepaling van het gravitatieveld uit de metingen vrij eenvoudig. Veronderstellen we tevens dat we zoveel metingen hebben dat we mogen doen alsof we een continue functie hebben gemeten, dan kunnen zelfs analytische oplossingen worden gevonden. Het probleem laat zich als volgt samenvatten: we hebben op satelliethoogte de tweede afgeleiden van de potentiaal op een bol gegeven (de satelliet beweegt zich ongeveer over een boloppervlak) en we willen hieruit de potentiaal of de gravitatie op het aardoppervlak oplossen. De potentiaal V schrijven als de som van een benaderde potentiaal en een stoorterm: V(P) U(P) T(P) (13) Alle waarnemingen hangen af van de plaats en van de potentiaal. Deze relatie wordt zowel naar de plaats als naar de potentiaal gelineariseerd. We schrijven symbolisch voor een waarneming T (Rummel, 1984): t(p,v) =r \p',u) dxr'(p,u)\plA xt bv^p'j) (14) met: T/(P/9U) benaderde waarde van T in benaderd punt P' dxTf(P,U) partiële afgeleide van T naar de coördinaten {xj, i= 1,2,3} óf (P'9U) restterm 293

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 316