Opvallend is dat de ervaringen met deze regeling niet resulteren in een algemene
wettelijke regeling voor stedelijke herverkaveling. De situatie wijkt daarbij af van
die in de Bondsrepubliek Duitsland, waar de regelgeving uit de wederopbouwtijd
wel heeft geleid tot een wettelijke regeling. Hierbij moet wel worden opgemerkt
dat in de B.R.D. al van voor de oorlog een traditie bestaat op het gebied van de
stedelijke herverkaveling.
Na de oorlog wordt het pleidooi van Jonas overgenomen door mr.ir. J.M.C.
Witvliet, die in een publicatie over stedebouwkundige herverkaveling en
toewijzing in de verwoeste gebieden van Nederland, de aanpak van de weder
opbouw heeft geanalyseerd. Witvliet pleit daarbij voor opname van stedebouw
kundige herverkaveling in de te ontwikkelen Wet op de ruimtelijke ordening.
Zoals bekend wordt niet besloten een dergelijke regeling op te nemen in de Wet
op de ruimtelijke ordening. Twee regeringscommissies brengen daarover een
negatief geladen advies uit. Voor stadsuitbreiding wordt de vorm van stedelijke
herverkaveling afgewezen omdat het ongewenst wordt gevonden dat de agrari
sche eigenaren, eigenaar van de (woning)bouwpercelen worden. Voor sanering
is een vorm misschien wel op zijn plaats, alhoewel de gemeentelijke beleidsvrij
heid om eventueel te kunnen bepalen dat een gebied na de sanering voor andere
bewoners kan worden bestemd, hoog in het vaandel wordt gehouden. Daarbij
komt het feit dat in deze tijd van wederopbouw sanering geen prioriteit heeft in
verband met de woningnood.
Een nieuwe impuls aan de discussie over een wettelijke regeling van stedelijke
herverkaveling wordt eind jaren '60 gegeven door De Haan, die rondom de
inmiddels wel actueel geworden ideevorming met betrekking tot de stadsver
nieuwing (in de terminologie van deze tijd: sanering) pleit voor stedelijke
ruilverkaveling. De discussie wordt voortgezet in de Werkgroep stedelijke
verkaveling, die in 1971 een rapport over de hoofdlijnen van een Wet op de
stadsvernieuwing publiceert4. Als belangrijk element wordt stedelijke herverka
veling naar voren gebracht.
In eerste aanleg wordt echter niet gekozen voor een opname in de wetgevings
plannen voor de stads- en dorpsvernieuwing. Wel wordt in 1977 door het
ministerie aan De Haan een onderzoeksopdracht verleend om de mogelijkheid
van een wettelijke regeling van stedelijke herverkaveling te onderzoeken en een
ontwerp van wet met een memorie van toelichting te maken.
De onderzoeksopdracht leidt uiteindelijk, na de invoering van de Wet op de
stads- en dorpsvernieuwing in 1985, tot een voorontwerp van een wet tot
wijziging van deze wet.
Het voorstel wordt door het ministerie ter advies aan de 23 grootste stads-
299