maken hebben. De beide andere vormen van toetsing zijn meer specifiek voor het symmetrie- model. Bij asymmetrie van een aan elkaar gerelateerde groep van punten kunnen we bijvoorbeeld denken aan een scheve neus in een voor de rest symmetrisch gezicht. Tot slot kunnen we te maken hebben met een asymme trie, die beide helften van het object betreft, de 'gelijkvormige asymmetrie'. In dat geval zijn beide helften van het object wèl gelijkvormig, maar is toch niet aan de eisen van symmetrie voldaan, bijvoorbeeld: a. de ene helft van het object is in x- of y-richting verschoven ten opzichte van de andere helft, b. de ene helft van het object is verschaald ten opzichte van de andere helft. De hierboven beschreven vormen van alternatieve hypothesen kunnen niet altijd geschreven worden als een lineaire uitbreiding van het model onder de nulhypothese. In de gevallen waarin dit niet mogelijk is, kan in principe geen gebruik gemaakt worden van de gebruikelijke toetsingsmethode zoals beschre ven in [7]. In [9] wordt nader ingegaan op de te volgen toetsingsprocedure in dit 'afwijkende' geval. Uit deze toetsingsprocedure zal dan de meest waar schijnlijke alternatieve hypothese gekozen moeten worden. 327

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 350