ters uit het vliegplan, in het fotocoördinaatsysteem wordt geprojecteerd (figuur 4c). Uit de benaderde waarden en hun precisie volgt, dat, in dit geval, het afgebeelde huis in een gebied ter grootte van 2 x 2 cm moet liggen. Dit gebied wordt gedigitaliseerd (figuur 4d) en uit het digitale beeld worden de rechte lijnen afgeleid (figuur 4e). Het herkenningsprobleem is nu gereduceerd tot de vraag waar de lijnen van figuur 4c in figuur 4e liggen. De hier gekozen oplossingsmethode is een clustering in een parameterruimte. De twee parameters, die deze ruimte opspannen, zijn de x-en y-verschuiving van het model ten opzichte van het beeld. Deze ruimte wordt gediscretiseerd (opgedeeld in hokjes) en geïnitialiseerd (alle hokjes krijgen de waarde nul). Voor elke combinatie van een modellijn met een beeldlijn wordt berekend in welk bereik de verschuivingsparameters kunnen liggen, wanneer de beeldlijn de afbeelding is van de modellijn. De waarden van de hokjes, die in dat bereik liggen, worden dan verhoogd. Wanneer dit voor alle combinaties is gedaan, wordt de verschuiving tussen model en beeld aangegeven door het hokje met de hoogste waarde. Dit komt doordat de juiste modellijn -beeldlijn combinaties systematisch op één hokje zullen stemmen, terwijl de stemmen van de foutieve combinaties min of meer willekeurig verdeeld over de parameterruimte zullen liggen. Deze methode wordt de gegeneraliseerde Hough transformatie genoemd. Nu de verschuivingen vrij nauwkeurig bekend zijn, kunnen de lijnen van het dak eenvoudig worden geselecteerd. In een robuuste vereffening worden tenslotte de kleine foutjes geëlimineerd en een preciezere schatting van de huiscoördinaten gemaakt. De lijnen, die na de vereffening overblijven, zijn in figuur 4e dik aangegeven. 368 a. gegeven schets in b. geïnterpreteerde schets, orthogonale projectie 3D-model c.geprojecteerde model 2D-draad model

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 391