in II f Sommige begrippen dateren van de Oudheid, andere zijn juist in onze tijd ontstaan. In het vermogensrecht onderscheiden wij zakelijke en persoonlijke rechten. Hebben beide betrekking op een zaak, dan verschillen zij door hun geldingsge bied dat de gehele mensheid buiten de gerechtigde bestrijkt respectievelijk een bepaalde persoon of bepaalde personen. We hebben hier een onderscheiding die tevens een scheiding had kunnen zijn. Historisch verklaarbaar is dat huur en eenkomst, al dan niet gevolgd door pachtakte of vastlegging bij vonnis, en goedkeuring door de grondkamer. Dat is een geheel andere ontstaanswijze dan die van de zakelijke rechten, zijnde achtereenvolgens verbintenisrechtelijke overeenkomst van verlening, zakelijke overeenkomst van vestiging, overschrijving daarvan in de openbare registers. Zakelijke rechten werken jegens alle derden, met name derde-houders van de zaak. Huur en pacht doen denken aan onregelmatige werkwoorden (denk bijvoorbeeld aan zijn: ik ben, ik was, ik ben geweest tegenover ik werk, ik werkte, ik heb gewerkt), eveneens het gevolg van een historisch gebrek aan discipline. Persoonlijke rechten kunnen op zichzelf staan dan wel in verband met andere persoonlijke rechten, maar ook als complement van zakelijke rechten, bijvoor beeld de erfpachtsvoorwaarden bij erfpacht. Zakelijke rechten kunnen niet op zichzelf staan, zij zijn vermengd met persoonlijke rechten. Alleen bij een door verjaring ontstaan zakelijk recht kan dit anders zijn. Houdt men strikt vast aan het systeem, dan kan men de zakelijke en de persoonlijke rechten van elkaar scheiden, kan men de beide categorieën onafhankelijk van elkaar zien. Dan kan een zakelijk recht, in plaats van te eindigen door het verstrijken van de looptijd en opnieuw gevestigd te worden voor een nieuwe tijdsduur, in stand blijven met vervanging van het geheel of een deel van het oorspronkelijke bijbehorende verbintenissenrecht; dit kan, behalve de tijdsduur, bijvoorbeeld de tegenpresta tie en het beheer betreffen. Veel hangt af van de beslissing of wij het systeem, de begrippen, tot het einde toe willen hanteren dan wel nieuwe begrippen willen introduceren of begrenzingen aanbrengen in de werking van ons begrippenappa raat. Tenslotte de begrippen bestemming, inrichting en beheer. We kennen het bestemmingsplan sinds de Wet op de Ruimtelijke Ordening (1962), de inrichting uit de Hinderwet en de Pachtwet (1958). In art. 30 Pw. gaat het om de mogelijk heid van wijziging van bestemming, inrichting of gedaante van het pachtobject door een van de partijen. Bestemming moet aldaar duiden op een agrarische bestemming, wijziging op omzetting van een agrarische bestemming in een andere agrarische bestemming. Inrichting is waarschijnlijk de feitelijke toestand. Later betekent dit begrip juist wijziging van de feitelijke toestand, de nieuwe inrichting is de wijziging van de oude inrichting. Beheer is de zorg voor de n

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 54