instandhouding, maar kan wel enigszins dynamisch worden opgevat. We stellen
ons voor dat een gebied een andere bestemming krijgt, dat vervolgens werken
worden uitgevoerd en dat het resultaat van een en ander in stand wordt
gehouden; daarbij zien wij voor ons een bestemmingsplan, een inrichtingsplan en
een beheersplan. Bij nader inzien blijkt het bestemmingsplan beheersbepalingen
te bevatten (de gebruiksvoorschriften) en in hogere zin (bijvoorbeeld uit het
Christen-democratische rentmeesterschap) zelf een beheersplan te zijn.
Bestemming (facet) en inrichting (sector) heten gelijkwaardig totdat in de
landinrichting de gemeente wordt "uitgenodigd" een bouw- of aanlegvergunning
te verlenen voor een werk dat niet in het nog geldende bestemmingsplan past
(art. 130 Landinrichtingswet). De relatieve waarde van de geschapen begrippen
dwingt ons tot voortdurende voorzichtigheid; te consequente toepassing van het
systeem kan leiden tot nimmer beoogde of zelfs gedachte gevolgen.
De rechter relativeert dwingend recht
De wetgever komt met dwingend recht om de positie van een der partijen te
versterken of om in hun beider belang zekerheid te verschaffen. Zo is alleen
een investering in het pacht object door de ene partij mogelijk na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de andere (art. 30 Pw.). De rechtspraak heeft
echter aanvaard dat de pachter akkerbouwland omzette in weiland omdat, gezien
de waardevermeerdering, de grondkamer wel desgevraagd de plaatsvervangende
machtiging (art. 30 lid 3) zou hebben verstrekt. In andere gevallen zou de
verpachter die mondelinge toestemming had gegeven of de verandering zou
hebben gedoogd, niet meer te goeder trouw ontbinding van de pachtovereen
komst wegens wanprestatie hebben kunnen vorderen. Een pachter die zonder
formele toestemming op de hoeve veel verblijfsfaciliteiten voor derden had
geschapen, kreeg de kans deze tot een aanvaardbaarder omvang terug te
brengen. Een partij die geen verlenging van de pachtovereenkomst wenst, dient
in een bepaalde tijdspanne in een bepaalde vorm (aangetekende brief)
ondubbelzinnig daarvan aan de andere kennis te geven (art. 36 Pw.). Hiervan is
vaak afgeweken, hetgeen tot veel rechtspraak heeft geleid, gevolgd door veel
commentaar uit de kringen van wetenschap en praktijk. Soms bleek de andere
partij slachtoffer van zijn reactie op de verkeerde stap van de ene, soms van zijn
stilzitten. Afwijking van het wettelijk voorschrift heeft tot gevolg dat het toeval
een rol gaat spelen. Interpretatie van de voorschriften en hantering van goede
trouw hebben er toe geleid dat men de partij die op niet-verlenging aanstuurt dan
wel op investering, dringend moet adviseren zich nauwgezet aan de wettelijke
bepalingen terzake te onderwerpen. Mocht dan bij uitzondering een partij de
dupe zijn van zijn nalatigheid terzake van vorm of tijd, dan zou de rechter in
32