tigheidsbegrip met de onzorgvuldigheid (Hoge Raad 1919), van de bronnen van extreme gevallen de helpende hand kunnen bieden. Helaas is het interpreteren dan weer begonnen. De rechter als plaatsvervangende wetgever Wij kennen de rechter als toepasser van de wet. Daarbij hebben wij hem zien interpreteren en soms daarin ver zien gaan. De uitbreiding van het onrechtma- de natuurlijke verbintenis met ethiek (H.R. 1926), waaronder de erkenning van de verplichting van de echtgenoot testamentair of anderszins (levensverzekering) te voorzien in het levensonderhoud van de langstlevende (H.R. 1945), beslissende momenten in de rechtvorming, zijn niet meer tot interpretatie te rekenen. De wetgever zou in al die gevallen hebben kunnen voorzien en zou zulks in het eerste geval gedaan hebben, wanneer het omgaan van de Hoge Raad nog langer op zich zou hebben laten wachten. De pachtkamer van Hof Arnhem heeft onlangs een baanbrekend arrest het licht doen zien, dat ik hier kritisch wil bespreken. Door het overlijden van de pachter eindigt de pachtovereenkomst niet van rechtswege (art. 54 lid 1). Binnen zes maanden na het overlijden kunnen bepaalde naaste verwanten (en de medepach ter) indeplaatsstelling vorderen dan wel ontbinding van de pachtovereenkomst (art. 54 lid 2); binnen dezelfde termijn kan ook de verpachter ontbinding vorderen (art. 54 lid 3). Een en ander betekent dat op het overlijdenstijdstip de erfgenamen medepachters worden en die hoedanigheid behouden totdat een eventueel indeplaatsstellingsvonnis definitief is geworden of door een arrest bevestigd. Hierbij gaan wij er vanuit dat de beschermde naaste verwant niet een erfgenaam is. Dat doet zich dikwijls voor (onder andere) omdat alle bloed- en aanverwanten in de rechte lijn beschermd zijn en omdat de pachter bij de keuze van testamentaire erfgenamen vrij is. Een testamentaire erfgenaam, gekozen opvolger van de erflater-boer en zelf een zeer goede boer, moet wijken voor een beschermde naaste verwant die indeplaatsstelling heeft gevorderd en aan objectieve eisen lijkt te voldoen. Vallen evenwel de hoedanigheden van beschermde naaste verwant en erfgenaam van de pachter in één persoon samen, dan is deze (mede)pachter en is er zijnerzijds geen vordering tot indeplaatsstel ling in te stellen; wel kan de verpachter binnen zes maanden na het overlijden van de (vorige) pachter een vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst instellen (ik kom hierop terug). We zouden nu moeten vaststellen dat er een pachtovereenkomst is tussen de verpachter en de erfgenamen van de pachter die op allerlei gronden vatbaar kan zijn voor ontbinding (wanprestatie, bestem mingsverandering van het object), maar binnen zes maanden alleen op grond van een bijzonder geval, te weten het recente overlijden van de pachter-erflater. Die termijn van ten hoogste zes maanden en dat feit, het overlijden, zou de rechter 33

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 56