Amsterdam en Utrecht (het plan Feuchtinger en het Singeldempingsplan) gesneuveld. Maar Max van der Berg ging verder en trok de consequenties. Het verkeersplan in Groningen maakte doorgaand verkeer in de binnenstad gewoon onmogelijk. De stad werd ingedeeld in vier compartimenten, van buiten bereikbaar, maar onderling niet verbonden voor autoverkeer. De stad werd betreedbaar en bewoonbaar. De compacte stad was er een voor voetgangers, fietsers, bewoners en bezoekers. Planologie als proces, ik noem het als derde voorbeeld, in samenhang met het voorgaande. Weg waren de grote structuren en de 'continue ruimte, geleed en bepaald door de geopende massa's, de vlakken en lijnen van de moderne architectuur', waarover ik enige pagina's geleden citerend schreef. Het 'eind beeld' verdwijnt uit de planologie en wordt vervangen door het proces waarin ontwikkeling, besluitvorming, flexibiliteit en aanpassing van de plannen aan veranderde omstandigheden centraal staan. Wie had in 1950 'onderhandelings- planologie' als methodiek durven propageren? In de jaren '70 en '80 werd dit een aanvaard begrip. Politiek bewustzijn, wet en beleid vertonen soms grote faseverschillen, en de hierboven geschetste ontwikkelingen vonden pas heel geleidelijk en dan nog mondjesmaat hun uitdrukking in de wet. De veelheid en onderlinge tegenstrij digheid van de maatschappelijke tendensen maakten overigens een snelle en adequate wetgeving vrijwel onmogelijk. Stadsvernieuwing werd dan ook in eerste instantie een politieke activiteit, geleidelijk aan ingevuld met beleid op gemeen telijk en rijksniveau (tientallen subsidieregelingen, de ideeëncentrale, de projectorganisatiestadsvernieuwing,de wethoudersportefeuilles stadsvernieuwing, de meerjarenplannen, de etikettering van aangekochte woningen, de keuze instrumenten van sloop, renovatie of kleine beurt enzovoort) en leidde pas in 1985 tot een nieuwe wet op de stads- en dorpsvernieuwing. Aan deze wet was vanaf 1972 gewerkt. In 1976 was een ontwerp van wet ingediend. De wet van 1985 was echter weer in sterke mate gewijzigd, legde de verantwoordelijkheid voor de stadsvernieuwing vrijwel geheel bij de gemeente en legde de financiële betrokkenheid van het rijk via het stadsvernieuwingsfonds voor een langere periode vast. De vernieuwing van het wettelijk instrumentarium was, na alle discussie die eraan voorafgegaan was, mager. Het stadsvernieuwings plan en de leefmilieuverordening, restten als nieuwe planvormen uit een wirwar van ontwerpen. Het voorkeursrecht gemeenten werd voor stadsvernieuwings gebieden ingevoerd, maar met zoveel waarborgen omkleed dat er feitelijk nauwelijks gebruik van gemaakt kon worden. De gemeente kreeg de verplichting een inspraakverordening vast te stellen voor de stadsvernieuwing. Een geodetisch uitstapje naar de ruil- en herverkaveling is hier wel op zijn plaats. Vanaf 1978 immers was door prof. de Haan gewerkt aan een wet op de stedelijke herverkaveling en vanaf 1981 was onder mijn leiding in verschillende proefprojekten gewerkt aan een methodiek daartoe. Welnu, de wet van 1985 59

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 82