bood geen opening in die richting, en ook een latere poging het herverkavelings plan als planvorm in de wet op de stads- en dorpsvernieuwing te integreren, vond onvoldoende bijval. In feite herhaalde zich een discussie die in de jaren '20 speelde in het landelijk gebied: herverkaveling werd gezien als onteigening en de minister zag niet voldoende reden om een zo vergaande ingreep in de wet op te nemen. Dat als methodiek stedelijke herverkaveling inmiddels haar bestaansrecht heeft bewezen, is door mij in eerdere publicaties voldoende aangetoond14. Als wettelijk gefundeerde planvorm echter maakt zij weinig kans, mede omdat inmiddels weer nieuwe perspectieven, of moeten wij zeggen, idolen van de stadsvorming zich aandienen. Voor ik afsluit met een vooruitblik op de jaren '90 nog één opmerking over de wetsvorming. Ik zou deze immers ernstig tekort doen als ik de wet op de stads en dorpsvernieuwing niet plaatste in het veel bredere perspectief van de bestuurlijke rechtvorming in de jaren '70 en '80. Stadsvernieuwing immers is hierboven reeds gekarakteriseerd als een breed sociaal- economisch en maat schappelijk proces. De ontwikkeling van de administratieve rechtsspraak, de AROB-procedure, de wet openbaarheid bestuur, en de algemene wet bestuurs recht (wetsvoorstel 1989) zijn zeker van groot belang voor de praktijk van de stadsvernieuwing. En wat te denken van: huurrecht, het milieurecht, de verande ringen in de wet op de ruimtelijke ordening en de woningwet die voor zowel het individuele beschikkingsrecht als voor de stedelijke inrichting van fundamenteel belang zijn. Men kan zeker kritiek hebben op vele niet afgemaakte pogingen en zelfs mislukkingen (bijvoorbeeld de leegstandswet), maar hiertegenover staat een immense toevoeging en verbreding van het wettelijk instrumentarium en van de waarborgen daaromheen, met, laten we wel wezen, een evenredig toegenomen complexiteit. De faseverschillen waarop ik al wees, werpen ook hun schaduwen vooruit op de jaren '90. Op het moment dat de wet op de stads- en dorpsvernieuwing van kracht werd, was de politieke aandacht en ook de feitelijke problematiek van de grote steden al verschoven. In 1950 vormde de wederopbouw en het herstel van de oorlogsschade het centrale probleem van de steden. In 1960 was dit de volkshuisvesting en ook de kwaliteit van de binnenstad. In 1970 begon het denken over stadsvernieuwing, waarbij volkshuisvesting en verbetering van woontoestanden centraal stonden, en in 1980 had stadsvernieuwing als concept een verbreding ondergaan tot het maatschappelijke proces waarover ik hierboven schreef. 60 14 Onder andere: Stedelijke herverkaveling een taak voor de wetgever of een methodiek voor publiek private samenwerking, in: Rechtsvorming in de sociale rechtstaat; Kluwer, Deventer 1989, bladzijde 192 en verder ISBN: 90 268 1881 5.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1990 | | pagina 83