De dubbelcamera wordt met beide assen in de vliegrichting geplaatst; gelijktijdig
verkrijgt men dan één naar voren en één naar achteren gerichte opname. De
voorwaartse opname uit de vorige positie en de achterwaartse uit de volgende
vormen één stereo-paar die elkaar bijna geheel overlappen; men noemt dit ook
wel convergente-opnamen.
Het aantal stereo-paren is dientengevolge bijna de helft van het aantal, dat in
dezelfde vliegstrook nodig is bij gebruik van vertikale opnamen met gebruikelij
ke langsoverlap. Dit geeft een besparing van het aantal paspunten en bovendien
een tijdsbesparing voor relatieve en absolute oriënteringen.
Het zal duidelijk zijn, dat de basis-hoogte verhouding bij convergente opnamen
groter is, dan bij vertikale opnamen met een camera, die dezelfde gezichtsveld-
hoek heeft.
Een grote basis-hoogte verhouding is gunstig voor de nauwkeurigheid, waarme
de hoogten in het model gemeten kunnen worden.
Kaarteringen
Teneinde de ontwikkeling van de fotogrammetrische kaarteringen in Nederland
te kunnen beschrijven en de ontwikkeling ervan te kunnen volgen is het goed
onderscheid te maken tussen grootschalige en kleinschalige kaartering met de
grens ergens in de buurt van 1:2500:
- grootschalige kaarteringen met stereo-uitwerkingsinstrumenten, onder
andere voor kadastrale doeleinden.
- kleinschalige kaarteringen met behulp van ontschrankte foto's voor
topografische toepassingen, onder andere topografische kaarten en
rivierkaarten.
Het zal duidelijk zijn dat het hier genoemde onderscheid samenhangt met de
geaccidenteerdheid van het terrein. Voor de methode van ontschranken moet een
gebied in voldoende mate vlak zijn om omvallingen te kunnen verwaarlozen.
Voor grootschalige opnamen is zelfs ons land niet als vlak te beschouwen.
Grootschalige kaarteringen vereisen een grotere nauwkeurigheid dan kleinscha
lige; voor beide werd en wordt nog vaak de grens aangehouden van 0,2 mm in
de kaart overeenkomende met de tekennauwkeurigheid.
Voor de oorlog waren praktisch alleen de stereo-instrumenten van Zeiss geschikt
voor het uitwerken van de convergente opnamen, de stereoplanigrafen. Veel
aandacht is besteed aan fotogrammetrische detailmetingen, de nauwkeurigheid
in relatie tot terreintype, het signaliseren van punten, etcetera. De Nationale
Rapporten maken hier uitvoerig melding van zowel kwalitatief als kwantitatief.
De kwaliteit wordt in de loop der jaren steeds beter en als gevolg hiervan neemt
ook de fotogrammetrische kaartering sterk toe.
Voor de kleinschalige kaarteringen worden de nodige paspunten bepaald door
radiaaltriangulatie. Hierdoor worden per foto 9 paspunten verkregen, waarmee
68