Voor de beginpositie en beginsnelheid kan gebruik worden gemaakt van de baangegevens
die bij de beelden geleverd worden. De gegeven snelheidsvektor is zeer nauwkeurig (de
standaardafwijking is ongeveer 5 cm/s) en kan als constant beschouwd worden. De
positievector daarentegen is (vooral bij SPOT-1) niet erg nauwkeurig en moet in de
aerotriangulatie beter bepaald worden.
Platformoriëntering
De satelliet tracht het opnameplatform zo te oriënteren dat de terreinstroken die afgebeeld
worden op opeenvolgende beeldrijen parallel zijn en loodrecht op de satellietbaan staan.
De satellietstreeforiëntering is gedefinieerd aan de hand van zijn positievector en
snelheidsvector en kan daarom gereconstrueerd worden als de baan bekend is.
Gyroscopen aan boord van de satelliet meten continu de verandering van de platformo
riëntering en stellen de satelliet in staat correcties uit te voeren om de juiste platformo
riëntering te behouden. De boordinstrumenten zijn in staat het platform zeer stabiel te
houden. De overblijvende afwijkingen ten opzichte van de door de satelliet nagestreefde
oriëntering bestaan uit trillingen met een golflengte van ongeveer vier seconden en hebben
een terreineffect van ten hoogste ongeveer vijf meter. Deze trillingen worden beschreven
door de hoeksnelheden van het platform t.o.v. de streeforiëntering. Deze worden acht
maal per seconde berekend en maken deel uit van de opnamegegevens. Hoewel het
nauwlijks de moeite waard is om in de aerotriangulatie met deze hoeksnelheden rekening
te houden, kan het aan de andere kant ook geen kwaad.
Vanwege kleine maar systematische fouten in de gyroscoopmetingen raken de boordin
strumenten langzamerhand hun oriëntatie kwijt. Op gezette tijden worden daarom met
sensoren metingen naar aarde en zon uitgevoerd om de kennis van de platformoriëntering
op te frissen. De systematische afwijking in de oriëntering kan een terreineffect van circa
een kilometer bereiken, en kan daarom in de beschrijving van de opnamegeometrie niet
verwaarloosd worden. Voor een beperkt aantal opeenvolgende beelden kan het zeer
geleidelijke verlies van oriëntering beschreven worden met een constante of een
polynoom van lage orde.
Opname-instrument
Als laatste moet de perspectivistische afbeelding beschreven worden die door het opname
instrument wordt gerealiseerd. Deze instrumentele gegevens worden, net als bij traditione
le fotogrammetrische camera's, eenmalig door instrumentcalibratie bepaald, en maken
deel uit van de bij de beelden geleverde opnamegegevens.
Geodesie in het buitenland
143