mogelijk in gebieden waar de dichtheid van punten hoog is vergeleken met de in het
terrein aanwezige hoogteveranderingen. In deze gebieden kan een interpolatiefunctie
gebruikt worden die flexibel genoeg is om de terreinvorm te kunnen volgen, maar die
onregelmatige hoogteveranderingen, veroorzaakt door de ruis in de puntbepaling glad
strijkt. In deze gunstige gevallen kan het interpolerend oppervlakte de gegeven punthoog-
ten nog enigszins verbeteren.
In de omgekeerde situatie, een lage dichtheid van punten vergeleken de hoogteveranderin
gen in het terrein, is dit uiteraard niet mogelijk. In zo'n gebied zijn de beschikbare
gegevens onvoldoende om het terrein nauwkeurig te kunnen reconstrueren. De meest voor
de hand liggende oplossing is het bepalen van extra terreinpunten. Dit is echter niet altijd
mogelijk, bijvoorbeeld omdat het (gebrek aan) lokaal contrast in de beelden het meten van
extra corresponderende beelden onmogelijk maakt.
Uit het voorgaande blijkt dat de precisie van het interpolerend oppervlak zowel beter als
slechter kan zijn dan dat van de gegeven terreinpunten. Verder moet opgemerkt worden
dat het aanpassen van de inteipolatiefunktie aan de lokale gladheid van de hoogteverande
ringen makkelijker gezegd is dan gedaan, omdat de terreineigenschappen meestal niet van
te voren bekend zijn.
Fig.5. Digitaal hoogtemodel verkregen uit interpolatie met bicubic splines
Geodesie in het buitenland
147