Maar aan alle goede dingen komt een eind. De zwoele nazomer wordt herfst, de eerste
nachtvorst zet het blad in vuurgloed, en dan is het winter. In November het eerste pak
sneeuw, en - zoals ieder jaar - het verkeer in de knoop. Maar de Finnen vinden hun
winterritme snel. De toeristen zijn allang vertrokken, evenals de meeste IAESTE-practi-
canten, die elkaar ontmoetten op de studentenclub Ostrobothnia (genoemd naar de provin
cie aan de Botnische golf waar de leden-studenten vandaan komen) die traditioneel tot
stamcafé van de buitenlanders in Helsinki heeft gediend. Ook de deelname aan de CUrSUS
"Finnish for Foreigners", een ander ontmoetingspunt voor buitenlanders, onderging een
abrupte val.
Zo was ik dus gedwongen om in Finland te leven als de Finnen, niet langer als een
toerist. En dat is ook een ervaring op zich. Ik sprak al een mondjevol Fins, met een heel
beperkte woordenschat, maar een juiste uitspraak - dat is niet moeilijk, daar Fins een
strikt fonetische taal is - en een enkele keer wist ik zelfs een half uur lang voor inboor
ling door te gaan in Fins gezelschap - ook dat is niet zo moeilijk: Men zegt dat de Finnen
zwijgen in twee officiële talen. Vandaag de dag, in Euro-Finland, zwijgt men ook in het
Engels. Men zegt niets waar men niet achter kan staan.
Netwerken toen en nu
Toen ik naar Finland kwam, was de nationale driehoeksmeting nog in volle gang. Oor
spronkelijk was de opzet van het Finse nationale basisnet een puur triangulatienet, waar
van de schaal vastgelegd werd door een dozijn invar-bases verspreid door het hele land,
met bijbehorende vergrotingsnetten ("wybertjesnetten"). Deze opzet, noodzakelijk als de
mogelijkheid om afstanden langer dan enkele honderden meters nauwkeurig te meten
technologisch niet voorhanden is, werd gerevolutioneerd door de uitvinding van de elek
tromagnetische afstandsmeting. Wie zegt dat GPS het landmeetvak heeft gerevolutioneerd
heeft natuurlijk gelijk, maar het lijkt mij juister om de revolutie al te laten aanvangen bij
de pioniers van de elektromagnetische afstandsmeting, met name Arne Bjerhammar in
Zweden.
Waar in Nederland de driehoekspunten op kerktorens gelokaliseerd zijn, worden in Fin
land heuveltoppen gebruikt. In het zuiden, waar het driehoeksnet in de twintiger, dertiger
en veertiger jaren is opgebouwd, is de gemiddelde puntafstand zo'n 30 km, verder naar
het noorden - waar de heuvels hoger zijn en in het noordwesten, in de "arm" van Fin
land, overgaan in het Zweeds-Noorse gebergte - loopt deze al op tot 50 km. Op de
heuveltoppen zijn houten meettorens gebouwd van 10-30 m hoogte, niet alleen om boven
de bomen uit te komen, maar ook om het waarnemingspunt tot buiten de grenslaag van
het aardoppervlak te verleggen. Op deze wijze begrenst men de invloed van lokale
temperatuurverschillen op te metingen. Iedere toren bestaat uit twee, mechanisch ge
scheiden delen: één voor het instrument en één voor de waarnemingsploeg, concentrisch
in elkaar gebouwd van onbewerkte boomstammen. (Deze oude torens beginnen nu een
veiligheidsprobleem te vormen: Regelmatig komen bij ons verzoeken binnen om ver
molmde torens te mogen afbreken die op instorten staan.)
Vanaf het begin der zeventiger jaren werden de metingen gedaan zowel met theodoliet als
met de op een helium-neon laser gebaseerde, elektro-optische Geodimeter-afstandmeter.
Steeds werden ook zorgvuldig de meteorologische omstandigheden geregistreerd, aange
zien deze de nauwkeurigheid van vooral de afstandsmeting begrensden. Waar de drie-
Geodesie wereldwijd
198