hoeksmeting een nauwkeurigheid van ±3 ppm mogelijk maakte, liet de geodimeter een
precisie van ±0.4 ppm toe. De veel hogere precisie van de invar-bases - gemeten met
invardraden geijkt op de uiterst precieze Nummela-standaardbasis - ging helaas verloren
in de "wybertjes", hoekmetingen die deze basislengtes moesten overbrengen naar het
driehoeksnet.
Spelbreker: De dampkring
De klassieke meettechnieken driehoeksmeting en trilateratie meten beiden door de damp
kring heen. Dit vormt de uiteindelijke begrenzing van hun nauwkeurigheid. Verder is het
zo dat het aardoppervlak gekromd is, zodat men zelfs vanaf hoge heuvels nooit verder
kan kijken dan zo'n 100 km. Grote netwerken moet men dan onvermijdelijk opbouwen uit
een groot aantal kleine driehoekjes, wat uiterst ongunstig is voor de voortplanting van
vooral systematische fouten.
De logische oplossing is het verleggen van de meetgeometrie naar buiten de atmosfeer, de
ruimte in. Dit was het idee van Vaisala met zijn flitslichtballonnen, en later van de satel
lieten die gefotografeerd werden met enorme camera's tegen de sterrenachtergrond. Maar
ook dat was nog hoekmeting, inherent begrensd in nauwkeurigheid door de dampkring.
Pas de combinatie van de ideeën van Vaisala met die van Bjerhammar, elektromagneti
sche afstandsmeting naar satellietenbood de uiteindelijke oplossing voor de gewone
landmeter - dankzij militaire noodzaak, het budget van het Pentagon, en de fantastische
vooruitgang in de micro-elektronica. Ik spreek nu natuurlijk over GPS.
Ook in Finland zijn we volop bezig om GPS in dienst te stellen van de geodetische prak
tijk, en meer dan dat: navigatie, kadastrale metingen, ionosferisch en troposferisch onder
zoek, en wat niet. Een net van twaalf permanente stations draait al gedeeltelijk en zal in
1996 operationeel worden. Plannen voor een verdere verdichting, of "verknoping" van het
bestaande driehoeksnet met het systeem gedefinieerd door deze stations, worden ook
ontwikkeld. Ieder permanent station bestaat uit een 2.5 m hoge stalen mast op een beton
nen voetstuk voor de antenne, een 2 x 3 m grote, verwarmde houten hut ernaast voor
ontvanger en modem, en leidingen voor telefoon en stroom. De ontvangers worden eens
per dag "leeggezogen" vanuit Helsinki over de telefoon. Het waarnemingsinterval is 30 s.
Vanuit het perspectief van het FGI is het meest interessante in dit project de studie van de
landopheffing en mogelijke onregelmatigheden daarin, wellicht verbonden met intra-
plaattektoniek. De Fennoskandische landopheffing, een gevolg van het verdwijnen van het
landijs aan het eind van de laatste ijstijd 11.000 jaar geleden, biedt een unieke mogelijk
heid om de viscositeitsverdeling in de aardmantel onder Fennoskandië te bestuderen.
Soortgelijke netwerken worden - of zijn al - ontplooid in Zweden en Noorwegen, en we
hebben goede hoop om over een aantal jaren het proces van de landopheffing in detail te
kunnen volgen.
Voorlopige resultaten verkregen door verwerking van metingen van onze permanente
GPS-stations doen ons geloven, dat een precisie van ±1 cm voor wekelijkse gemiddelden
over de lengte van Finland zonder meer realistisch is. Onze Zweedse collega's geloven
iets dergelijks. Men moet echter oppassen, vooral in verband met het meerwegprobleem
(reflecties) en met het zich ophopen van sneeuw of ijs op de antennes.
Geodesie in het buitenland
199