(1) de aannemelijkheidstoets en (2) de onderscheidingstoets. Overigens, de type toets- grootheden die in de praktijk voor deze twee toetsen worden gebruikt, willen nog wel eens verschillen. Ook dit is een indicatie van het onvolwassen stadium waarin de validatieprocedure zich nog steeds bevindt. De aannemelijkheidstoets kan als een geconditioneerde toets beschouwd worden. Dat wil zeggen, onder de aanname dat de geheeltallige kleinste-kwadraten schattingen van de fasemeerduidigheden de juiste waarden vertegenwoordigen, wordt nagegaan of er overtuigende redenen zijn het bijbehorende model te verwerpen. De oplossing wordt verworpen indien dit het geval blijkt te zijn. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan wordt de geheeltallige kleinste-kwadraten oplossing als aannemelijk aangemerkt. Dit wil echter nog niet zeggen dat deze oplossing de enige geheeltallige oplossing is die als aannemelijk beschouwd kan worden (uiteraard is vanwege het kleinste-kwadraten principe, de geheeltallige kleinste-kwadraten oplossing wel de méést aannemelijke oplossing). Het is dan ook de taak van de onderscheidingstoets na te gaan in hoeverre de op één na meest aannemelijke geheeltallige oplossing qua aannemelijkheid verschilt van de meest aannemelijke oplossing. Is dit verschil te klein, dan wordt - vanwege het gebrek aan eenduidigheid - de geheeltallige kleinste-kwadraten oplossing verworpen. Pas bij een voldoende groot verschil, wordt de geheeltallige kleinste-kwadraten oplossing als gevalideerd beschouwd. In dat geval is dus gegarandeerd dat de oplossing de volgende drie eigenschappen bezit: (1) van alle kandidaatoplossingen is de gekozen oplossing het meest aannemelijk; (2) tevens steekt deze oplossing qua aannemelijkheid met kop en schouders boven de overige kandidaatoplossingen uit; en (3) bovendien is, in vergelijking met het door de gebruiker opgegeven criterium, de oplossing ook voldoende aannemelijk. GPS modellering en kwaliteitsbewaking Zoals al eerder aangegeven, is de laatste jaren indrukwekkende vooruitgang geboekt in de scheipheid waarmee GPS-modellen kunnen worden ingeschakeld. Niettemin zijn er - afhankelijk van de toepassing - helaas nog een voldoend aantal zwakke schakels in het GPS-traject van data-acquisitie tot puntsbepaling aan te wijzen, (zoals ook uit de discussie hierboven blijkt). Ter illustratie, nog een drietal voorbeelden: (1) het GPS-kansmodel; (2) de troposferische modellering; en (3) de invoering van strenge toetsprocedures. Een juist ingeschakeld kansmodel is van het grootste belang voor een succesvolle uitvoering van de toetsing op modelfouten. De variantiematrix die heden ten dage vrijwel standaard voor de precisiebeschrijving van de GPS-waarnemingsgrootheden wordt gehanteerd kent een diagonale structuur met een constante variantie voor de codemetingen en een constante variantie voor de fasemetingen. Met het voor juist aannemen van deze diagonale structuur wordt dus automatisch verondersteld dat het precisieniveau van de GPS-waarnemingsgrootheden tijdinvariant is en dat zij bovendien zowel in de tijd niet correleren als ook onderling niet correleren. De realiteitswaarde van deze veronderstelling kan echter discutabel genoemd worden. Zo impliceert de afwezigheid van tijdcorrelatie, dat waarnemingsgrepen in de tijd getrokken kunnen worden zonder dat het gekozen bemonsteringsschema enige invloed op hun onderlinge afhankelijkheid zou hebben. Dit is echter moeilijk in overeenstemming te brengen met het feit dat de waarnemingsgrootheden - voordat ze aan de gebruiker ter beschikking gesteld worden - reeds in de GPS-ontvanger Geodesie wereldwijd

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1995 | | pagina 49