zelf al op elektronische wijze geïmplementeerde filters doorlopen (de wijze waarop dit gebeurt varieert weer per ontvanger type). Ook voorlopige studies van het waarnemings materiaal wijzen in de richting dat de variantiematrix van de GPS-waarnemingsgrootheden verfijningen behoeft. Zo worden indicaties voor tijdcorrelatie gevonden bij het gebruik van hoge bemonsteringstempi. Ook blijkt regelmatig dat na controle op en correctie voor modelfouten, de toetsgrootheden nog steeds significant afwijken van hun theoretische verwachtingswaarden. Uiteraard is hierbij in het trekken van conclusies enige voorzichtig heid geboden, omdat voor wat betreft hun effecten, een scherpe scheiding tussen functiemodel en kansmodel niet altijd te maken is. Dat wil zeggen, (kleine) onvolkomen heden in het functiemodel zullen zich ook manifesteren in de grootheden die gebruikt worden voor de bepaling van het kansmodel. De conclusie die echter wel getrokken kan worden, is dat gezien de ontwikkeling van het GPS-functiemodel, de tijd rijp is voor een meer systematische studie naar het GPS-kansmodel. Een tweede voorbeeld, dat als illustratie kan dienen voor de nog aanwezige zwakke schakels in de GPS-modellering, heeft betrekking op de troposfeer. De troposferische vertragingen die de GPS-signalen ondergaan bevatten een 'natte' en een 'droge' compo nent. De 'droge' component, die voornamelijk bepaald wordt door de luchtdruk, is ongeveer 2 meter in het zenith en varieert langzaam en geleidelijk met plaats en tijd. De 'natte' component, voortgebracht door de atmosferische waterdamp, is veel kleiner dan de 'droge' component (ongeveer 10 cm in het zenith), maar heeft het grote nadeel dat deze sterk varieert in zowel plaats als tijd. Dit onvoorspelbare gedrag van de 'natte' component bemoeilijkt de adequate inschakeling van troposferische modellen met als gevolg een degradatie in kwaliteit van vooral de hoogtecoördinaten (op mondiale schaal zal vanwege de kromming van de aarde de degradatie ten gevolge van de onzekerheid in de troposferi sche vertraging meer in de basislijnlengte zelf gevoeld worden). Hoqwel voor verschillen de toepassingen procedures voor het verdisconteren van de troposferische vertraging in ontwikkeling zijn (zoals bijvoorbeeld het gebruik van meteorologische data en/of het modelleren en meeschatten van troposferische zenithvertragingen), is het nog te vroeg om over eenduidigheid in de modellering van de troposferische vertraging te spreken. Een in dit verband overigens zeer interessante ontwikkeling, betreft de mogelijkheid die een continu opererend netwerk van goed in coördinaten bekende GPS-referentiestations - een AGRS dus - biedt voor de meteorologie [Bevis, 1994], [Bock, 1995]. Het derde voorbeeld tot slot, betreft de methoden van kwaliteitsbewaking zelf. De voor de statische- en dynamische puntsbepaling ontwikkelde toetsingstheorie [Baarda, 1968], [Teunissen, 1990b] is bij uitstek geschikt voor de GPS-gegevensverwerking. Voorbeelden hiervan zijn [Marei van der, 1990], [Salzmann, 1993] en [Jong de, 1994], maar ook bijvoorbeeld [Cross e.a., 1994] en [Zinn en Rapatz, 1995], waarin ten behoeve van de United Kingdom Offshore Operators' Association (UKOOA) gerapporteerd wordt over de "Delftse methode" als de aan te bevelen methode voor kwaliteitsbewaking in 'offshore surveying'. Ondanks het feit echter, dat het belang van de toepassing van strenge toetsprocedures steeds meer wordt ingezien, moet helaas geconstateerd worden dat de praktische implementatie ervan nog steeds te wensen overlaat. In het GPS-traject van data acquisitie tot puntsbepaling kan men globaal een drietal niveaus van kwaliteitsbewaking onderscheiden: (1) per ontvanger toetsing bij data Technische ontwikkelingen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1995 | | pagina 50