1965 - 1985: Groei en automatisering Groei In 1954 werd de wetgeving vernieuwd met de aanvaarding van de Ruilverkavelingswet 1954. De doelstelling van de landinrichting in deze wet werd in vergelijking met de voorgaande wetten aangevuld met mogelijkheden voor behartiging van doeleinden van algemeen belang, zoals de beschikbaarstelling van gronden ten algemene nutte uit een algemene korting op de toedelingsrechten van de eigenaren. Rond het jaar 1965 maakt de ruilverkavelingsactiviteit in ons land een stormachtige ontwikkeling door. In 1958 en de daaraan voorafgaande jaren was de te stemmen oppervlakte nog 20.000 ha per jaar. De regering besloot in 1965 de te stemmen opper vlakte te bepalen op 55.000 ha per jaar. Dit had tot gevolg, dat de in uitvoering zijnde oppervlakte toenam van 270.000 ha in 1960 tot 600.000 ha in 1970. Een stap naar een grootscheepse aanpak van de inrichting van het landelijk gebied. De grote kracht achter deze ontwikkeling was de gestructureerde beleidsvorming door het "Meeijarenplan voor Ruilverkaveling", waarin de gebieden werden aangewezen die landinrichtingsbehoeftig waren. De structuur van de landbouw was niet onverdeeld gunstig te noemen. En dat in een tijd van opkomst van de EEG waarin de concurrentiepo sitie van de Nederlandse landbouw steeds sterker zou worden beïnvloed door de EEG. De toenmalige minister van Financiën, de bekende Jelle Zijlstra, toonde zich een geducht tegenstander van deze plannen, omdat daarmee langjarige financiële verplichtingen werden aangegaan, waar hij onvoldoende greep op zou hebben. De toekomst in deze jaren was gericht op groei, verbreding van de doelstelling van inrichting, inclusief de behartiging van de belangen van het landschap naast die van de agrariërs. Het bleek de tijd te zijn van grote projecten ("Alblasserwaard", 22.000 ha) en van zeer kapitaalintensieve verbeteringsprojecten ("Geestmerambacht", 5.500 ha). Ruilverkaveling kreeg het karakter van een alles omvattende plattelandsverbetering en was sociaal-maatschappelijk van grote invloed. Vanuit de maatschappij werden de aan de ruilverkavelingsplannen gestelde eisen steeds complexer. De landbouw ontwikkelde zich razendsnel naar grootschaligheid met toepas sing van een nieuwe technologie in het streven naar lage kosten. Dijt alles gedreven door de eis van een zo gunstig mogelijk concurrentiepositie binnen "Europa". Ruilverkaveling ontwikkelde zich tot integrale landinrichting. In 1975 werd de Relatienota vastgesteld, als resultaat van een veranderend denken over het landelijk gebied. Er werd nagedacht over de functies in het landelijk gebied, waarbij de agrarische functie gelijkwaardig werd gesteld aan de andere niet-agrarische functies in het landelijk gebied en niet meer als prioritair werd gezien. Het instrumentarium van de Ruilverkavelingswet 1954 was voor bepaalde gebieden niet meer afdoende. Daarom zijn voor het gebied Midden-Delfland en voor de Gronings-Drentse Veenkoloniën speciale wetten opgesteld. Voor het gebied Midden-Delfland gold een goede ruimtelijke ordening als doel om het gebied als bufferzo ne in de Randstad tussen Den Haag, Delft en Rotterdam te laten functioneren. Voor de Gronings-Drentse Veenkoloniën was de opknapbeurt van het verpauperde gebied het belangrijkste doel. Uiteindelijk werd in 1985, na een voorbereidingstijd van 10 jaar, de Landinrichtingswet aangenomen. Alle ontwikkelingen in het denken in die tijd over landinrichting en beleid heeft men in de nieuwe wet verwerkt. Technische ontwikkelingen 53

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1995 | | pagina 76