Aorde
29
De niet-grondgebonden mestproductierechten kunnen gezien worden als het
accepteren van het overschot op een bedrijf. Die acceptatie houdt echter niet in
dat die extra hoeveelheid mest ook op het eigen land uitgereden mag worden.
Die mest moet elders of anderszins verwerkt worden. Voor de eventuele overdracht
van mestrechten gelden verschillende regels voor grondgebonden en niet-
grondgebonden rechten.
Hoewel de regeling met betrekking tot fosfaat redelijk werkte, bleven er grote
problemen met andere bestanddelen. Daarom is intussen de
mineralenboekhouding ingevoerd (beter bekend als MINAS). Speciale aandacht
is er voor nitraat, dat door uitspoeling in het oppervlakte en grondwater kan
komen. Omdat dat weer belangrijke bronnen van onder andere het drinkwater
zijn, heeft de Europese Unie hiervoor in 1 991 de Nitraat-richtlijn4 uitgevaardigd.
De uitvoering van de richtlijn in Nederland is niet erg voorspoedig verlopen, en
de Europese Commissie heeft intussen met dwangmaatregelen gedreigd. Naast
bestanddelen die vooral door uitspoeling milieuproblemen veroorzaken, zijn er
natuurlijk nog de vluchtigere bestanddelen die zich door de lucht verspreiden.
Veel van deze stoffen slaan weer op enige afstand neer met alle gevolgen van
dien, en daarnaast leiden ze veelal tot stankhinder. Deze aspecten spelen een rol
bij de verlening van milieuvergunningen en waren oorspronkelijk in richtlijn
Veehouderij en Hinderwet geregeld. Sinds 1 994 is de depositie van ammoniak
geregeld in de Interim-wet Ammoniak en Veehouderij en de stankhinder in de
richtlijn Veehouderij en Stankhinder. De berekeningsmethode voor stankhinder is
gecompliceerd, omdat zowel absolute als relatieve effecten een rol spelen.
Vanwege de vele (ook agrarische) woningen in het buitengebied was nauwelijks
nog uitbreiding, laat staan nieuwe vestiging, mogelijk. De tweede richtlijn beoogde
dan ook in bepaalde gevallen, waaronder agrarische woningen, een versoepeling
te bewerkstelligen. Die is echter door de rechter, onder andere vanwege een
gebrekkige onderbouwing, niet aanvaard.
De concentratiegebieden Varkenshouderij
De concentratiegebieden kenmerken zich door een cumulatie van dit soort
problemen. De dieren in deze gebieden produceren veel meer mest dan daar
duurzaam kan worden uitgereden. Vaak liggen de gebieden op grondsoorten
(met name zand) die bovenmatig gevoelig zijn voor uitspoelen en die minder
geschikt zijn voor akkerbouw, waardoor nog relatief veel kleinschalige niet-
agrarische landschapselementen in de gebieden aanwezig zijn, die weer extra
gevoelig zijn voor overbemesting. Grofweg kunnen in Nederland twee grote
concentratiegebieden worden onderscheiden. Het betreft het concentratiegebied
Zuid (Noord-Brabant, met uitzondering van het westelijk deel, en het noorden
van Limburg) en het concentratiegebied Oost (Gelderland, met uitzondering van
het Rivierenland, het zuiden en oosten van Overijssel en het oosten van Utrecht).
Deze gebieden zijn voor de verschillende wetten op dit terrein intussen precies
omschreven.
Hoewel de milieueisen aan met name de varkenshouderij in de loop van de
jaren zijn aangescherpt (onder andere regelmatige verlaging van het aantal
kilogrammen fosfaat dat jaarlijks per hectare uitgereden mocht worden, beperking
van de maanden waarin uitgereden mocht worden gecombineerd met de plicht
om mest in afgesloten bassins op te slaan, invoering van de integrale minerale
boekhouding), gingen deze maatregelen voor deze gebieden niet ver genoeg
om het milieu echt te ontzien en bijvoorbeeld aan de Nitraatrichtlijn te voldoen.
Ondanks dat dit af en toe gesuggereerd werd, is bijvoorbeeld nooit een systeem
van een maximum aantal dieren (liefst per hectare grond) ingevoerd.
4 Richtlijn nr.91 /676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december
1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische
bronnen (PbEG L 375)