Aarde Kansmodel Peilmerkdaling door niet-gasonttrekkingsoorzaken. Door in het functiemodel de hoogteverschillen als waarnemingen te gebruiken worden geen referentiepunten gebruikt. Er is één schrankingsbasis benodigd waar een punt voor kan gekozen worden dat niet stabiel hoeft te zijn. De nulhoogten worden tesamen met de 8 parameters in de vereffening opgelost. De stochastisch veronderstelde fout e bestaat uit de volgende componenten: Meetruis, met een verwachting gelijk aan nul en een spreiding 0.7 mm/^km (1 abepaald uit een groot aantal waterpassingen. Puntruis, bepaald uit herhaalde waterpassingen in gebieden zonder delfstofwinning. Deze waterpassingen bleken namelijk geen sluitend mathematisch model te vormen onder de nulhypothese van nul deformatie met een kansmodel alleen op meetruis gebaseerd. Door het kansmodel uit te breiden met een puntruis van 0.6 mm/jaar, (1 o- de variatie neemt dus licht toe in tijd - wordt het mathematisch model wel geaccepteerd. De gemiddelde relatieve beweging is per definitie gelijk aan nul. Modelruis: Bij verwerping van het model zonder dat er middels alternatieve hypothese toetsen nog duidelijke modelaanpassingen worden aangegeven, wordt middels modelruis acceptatie van het model wordt verkregen. Hierover volgt verderop meer. Uit een eerste analyse van de waterpassingen vóór 1970 is gebleken dat in Friesland ruim 45% van de peilmerken niet aan het stabiliteitcriterium van de Meetkundige Dienst voldoet vanwege een grotere dalingssnelheid dan 0.5 mm/ jaar. Voornaamste oorzaak van deze bodemdaling is waarschijnlijk compactie van de bovenste grondlagen wat kan leiden tot verzakking van bouwwerken die ondiep gefundeerd zijn. Van oudsher werd gekeken naar de historie van het peilmerk vóór gasonttrekking. Vertoonde het peilmerk destijds significante zakking, dan werd het peilmerk als niet representatief voor bodemdaling door gasonttrekking beschouwd. Deze aanpak is moeilijker toepasbaar omdat oude gebouwen met peilmerken worden afgebroken en nieuwe peilmerken worden geplaatst waarvoor bijgevolg geen historie voorhanden is. Een aanvullende methode is de ruimtelijke consistentie van peilmerkgedrag te beoordelen. Indien één peilmerk duidelijk anders beweegt dan de omliggende peilmerken, dan wordt dit gedrag niet alleen aan gasonttrekking toegeschreven. Dit is geobjectiveerd door te toetsen op lineaire bewegingen die afwijken van de bewegingen van omringende peilmerken. Bovenstaand model leent zich hier ideaal voor. Op de volgende pagina staan enkele voorbeelden ontleend aan de Tietjerksteradeel/Suawoude analyse. De geschatte nulhoogten van 6D01 80 en 6D001 8 zijn respectievelijk -1.901 en -3.422. Het hoogteverschil bedraagt -1.522. Omdat 6D0180 daalt wordt het hoogteverschil kleiner in de tijd. Dat de modeldaling een rechte lijn is komt omdat beide peilmerken onder invloed van gasonttrekking even veel dalen. Het traject ligt dan ook evenwijdig met de bodemdalingscontour. Het traject 6D01 80- 6D0019 ligt loodrecht op de contour vandaar dat de lichte lijn een duidelijke knik en vervolgens daling vertoont. De donkere lijn is de som van de autonome lineaire beweging en de gasonttrekkingsdaling. De nulhoogte wordt geschat op het tijdstip van de eerste bij de analyse betrokken waterpassing, in dit geval die van 1 970. 57

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 2000 | | pagina 70