doch het resultaat van persoonlijke beoordeling.
Volgens deze tabel zou Terneuzen het meest ge
schikte station zijn, Harlingen het minst geschikte.
4. Hydrostatische waterpassingen in het Eemskanaal
In september en oktober 1969 werden de eerste me
tingen uitgevoerd bij Delfzijl. De keuze van Delfzijl
berustte op praktische overwegingen, verband hou
dend met de aanwezigheid van de hydrostatische
uitrusting ter plaatse. Een oude tak van het Eems
kanaal met een niet langer voor de scheepvaart ge
bruikte sluis bood een uitstekende gelegenheid voor
de proef. Voor het „punt aan de kust" kozen we een
punt op de noordwestelijke muur van de sluiskolk,
welk punt als station no. 221 van de hydrostatische
waterpassing door Nederland werd geregistreerd.
Het station aan het andere einde van de buis, 7,9 km
landinwaarts langs het Eemskanaal kreeg het num
mer 220. Het hoogteverschil tussen station 221 en
station 220 werd met tussenpozen van 10 minuten
regelmatig waargenomen gedurende de tijdvakken
12.00-18.30 uur MET op 23 september en
9.30-18.00 uur MET op 24 september.
Het was fraai nazomerweer met temperaturen op
lopend tot 19° en een zwakke wind (windsnelheid
2 tot 8 meter per seconde) tussen zuid en zuidwest.
De temperatuur van het water in het Eemskanaal
was nagenoeg 17°. In fig. 2 zijn de metingen van het
hoogteverschil tussen de stations 221 en 220 uitge
zet tegen de tijd, tezamen met de bijbehorende getij
curve van de Eems te Delfzijl, uiteraard op een an
dere verticale schaal.
Het verloop van het gemeten hoogteverschil ver-
30
toont een nauwe verwantschap met de getijcurve,
afgezien van een merkwaardige faseverschuiving:
de grafiek van het hoogteverschil is meer dan een
uur voor op de getijcurve. De amplitude van het
hoogteverschil volgens de grafiek bedraagt 3,85 mm.
Berekening van het effect van de aantrekking van
de zon en de maan volgens de formule van Kukka-
maki [6] levert een correctie van —0,57 mm op, zo
dat we voor de gemeten amplitude 3,28 mm over
houden. Een groot gedeelte van de boven geconsta
teerde faseverschuiving tussen de grafiek van het
hoogteverschil en de getijcurve is met behulp van
deze astronomische correctie te verklaren.
De metingen van 23 september vertonen een analoog
beeld, echter minder compleet omdat de metingen
toen pas geruime tijd na het tijdstip van hoogwater
begonnen.
Op 25 september werd op dezelfde wijze het hoogte
verschil tussen station 221 (sluis Delfzijl) en een sta
tion op slechts 1 km landinwaarts (station 991) ge
durende een periode van 7 uur waargenomen. Uit
fig. 3 blijkt dat, hoewel de amplitude slechts gering
is (ongeveer 1,15 mm), de invloed van het getij ook
op deze korte afstand merkbaar is.
Tabel 1Geschiktheid van de zes stations om de invloed van
de belasting door het getij te onderzoeken
geschikt
geschikt
geschikt
heid van
heid
heid van
getij
de getij
van het
de kust
amplitude
amplitude
station
station
(1)
(2)
(3)
(l)+(3)
IJmuiden
1
160 cm
3
4
Katwijk
1
163 cm
3
4
Harlingen
2
182 cm
3
5
Terneuzen
2
406 cm
1
3
Delfzijl
2
274 cm
2
4
Dintelsas
3
380 cm
1
4
221->220
peilschaal
Delfzijl 7.9 km
24 sept 1
12
10
11
17
18
13
14
15
9
Fig. 2. Waargenomen hoogteverschillen 221 -> 220 en getij
curve Eems.
peilschaal
Delfzijl 1 km
25 sept 1969
l
12
I
14
I
16
I
13
56-
15
17
18
11
Fig. 3. Waargenomen hoogteverschillen 221 ->991 en getij
curve Eems.
ngt 71