2. Hydrologiebepaling van oppervlaktetempera- turen van wateroppervlakken. De temperatuur- verdeling van oppervlaktewater kan een indruk geven van de verdeling van koel- en afvalwater (fig. 9 I). Opsporen en metrisch vastleggen van bronnen, ondergrondse waterlopen, drainage patronen, enz. (zie fig. 9). 3. Geologieonderzoek naar verschijnselen waar bij warmteverschillen kunnen optreden (vulka nisme). 4. Snelle detectie en plaatsbepaling van vuurhaarden [2], enz. Het bezwaar van vele in de literatuur genoemde toe passingen, die daarmee het nut van die toepassing vaak dubieus maken, is echter dat goede metingen, gedaan op de grond voor, tijdens en na de vlucht veelal ontbreken. Zulke metingen zijn noodzakelijk zolang er nog niet voldoende inzicht is verkregen in de fysische verschijnselen die aan de beeldvor ming bijdragen. Immers in de warmtebeelden is de zwarting een maat voor de oppervlaktetemperatuur. Deze wordt mede bepaald door de emissiecoëfficiënt van het waargenomene. Waar komen de waargenomen verschillen in opper vlaktetemperatuur dan vandaan, als we even afzien van genoemde verschillen in emissiecoëfficiënt? Dit kan het best geïllustreerd worden aan de drie voor beelden gegeven in fig. 9. De eerste twee zijn duide lijk. In II is de gespuide olie warm omdat ze zo het gemakkelijkst verpompt wordt en in I gaat het om het warme koelwater dat uit de centrale komt. Voor beeld III is iets ingewikkelder. Het gaat hier om een zandbaan op een diepte van resp. 30 cm en 1 m. De grond boven de zandbaan heeft een andere doorla- tendheid dan die van het omliggend veen; het gevolg is dat de ene grondsoort droger is dan de andere. Droge grond volgt de luchttemperatuur bij veran deringen sneller dan natte, waardoor de laatste achterblijft, wat zich manifesteert als een tempera tuurverschil dat door de scanner kan worden gere gistreerd. We kunnen zo dus iets over de ondergrond zeggen, maar toch hebben we niet in de grond ge keken, want de scanner registreert alleen de tempe ratuurverschillen van het uiterste toplaagje. Doordat echter het temperatuurregime van dit toplaagje door de ondergrond wordt bepaald, kan men iets over die ondergrond opmerken. We kijken dus niet in de grond, maar maken gebruik van een afgeleid feno meen, een overigens in de fotoïnterpretatie gangbare techniek, alleen hier gaat het om geheel andere fy sische oorzaken. Deze laatste moeten nog veel uitvoeriger worden be studeerd. Dit vereist een eigen aanpak van grond metingen. Een belangrijk gegeven zijn daarbij altijd de weersomstandigheden in het proefgebied (weer station plaatsen). Meting van de oppervlaktetempe ratuur (bij voorkeur met meting van de stralings temperatuur) en van het temperatuurverloop in de bodem, uitgestrekt over enige weken voor en na de proef, kan van groot nut zijn bij de interpretatie van de verkregen beelden en voor een beter begrip van de optredende fysische verschijnselen die aan de beeldvorming bijdragen. Zulke metingen moeten plaats vinden op een punt dat representatief is voor het betrokken proefgebied. Zo bleek b.v. na uitge breide proefnemingen, dat bij de reeds eerder ge noemde proefnemingen in de Alblasserwaard (fig. 9) kon worden volstaan met één meetstation op een goed gekozen plaats op de zandbaan. Kortom, er zal nog heel wat verder onderzoek nood zakelijk zijn om een goed inzicht te verkrijgen in de enorme mogelijkheden van de warmtebeeldappara- tuur. 3.3 De multispectrale scanner Bij dit systeem wordt verondersteld dat het spectrum van het door een gewas, object of gesteente gere flecteerde zonlicht en/of geëmitteerde warmtestra ling in principe uniek is voor dat gewas, object of gesteente. Wanneer dus de spectrale responsie van een te classificeren gewas of object bekend is, wordt het mogelijk de apparatuur hierop „af te stemmen". Fig. 10 geeft de resultaten weer van reflectiemetingen in het veld van een aantal gewassen, gezonde en zieke. Wanneer het nu mogelijk is voldoende signi ficante punten van zo'n grafiek voor elk waarge nomen beeldpunt tijdens de vlucht vast te leggen, wordt het mogelijk het betrokken gewas te identi ficeren. Recent werk van het Laboratory for Agri cultural Remote Sensing (LARS) van de Universi teit van Purdue (USA) heeft aangetoond, dat dit inderdaad mogelijk is [3], Hierbij maakt LARS ge- ngt 71 77

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 15