bij één van hen te informeren. Kan bij het graven
met de schop nog op tijd ontdekt worden dat ter
plaatse een leiding ligt, bij de moderne mechanische
werkwijze is men gedwongen reeds vóór de aanvang
precies te weten waar de leiding zich bevindt. Waren
de belangrijke leidingen, waarmee men bij de plan
ning rekening dient te houden, vroeger algemeen
bekend, nu is het door de grote toename van het
aantal van dergelijke leidingen ook hierbij niet meer
mogelijk op het geheugen te vertrouwen. Kortom,
allerwege tekent zich de behoefte af aan een goede,
op eenvoudige manier te verkrijgen informatie over
de plaats der leidingen. Deze behoefte wordt nog
versterkt door het feit, dat de afzonderlijke beheers-
kaarten meestal grote verschillen vertonen in schaal,
ondergrond, symbolen en nauwkeurigheid, zodat
het dikwijls praktisch onmogelijk is de plaats van de
verschillende leidingen in onderling verband te be
zien.
Het is duidelijk dat het huidige gebrek aan informatie
niet de enige oorzaak is van de verontrustende toe
name van leidingschade, maar het is wel één van de
oorzaken. Alleen dedirekte schade aan de lc-idingen
zelf bedraagt reeds vele miljoenen guldens per jaar,
terwijl de indirekte schaden uiteraard nog veel
ernstiger en onmogelijk te begroten zijn.
Bovendien kan hierbij nog opgemerkt worden, dat
door meer duidelijkheid^ in de leidingenregistratie
ook de verantwoordelijkheden en aansprakelijk
heden duidelijker komen te liggen.
1.3 Mogelijke oplossing
De commissie meent de oplossing van dit probleem
vooral te moeten zoeken in een publiekrechtelijke
regeling, waarmee een zekere mate van centralisatie
met betrekking tot de leidingenregistratie wordt tot
stand gebracht. Publiekrechtelijk, omdat bij de
onderhavige problematiek een zo grote verscheiden
heid van belangen, met name van planologen, aan
nemers en uitvoerders van werken, beheerders van
leidingen en aangeslotenen op leidingnetten betrok
ken is, dat langs privaatrechtelijke weg geen afdoen
de oplossing is te verwachten. Aan een zekere mate
van centralisatie bestaat behoefte, niet alleen omdat
uniformiteit van methodiek bij de leidingenregistra
tie onontbeerlijk is, maar ook omdat een moderne
inrichting van die registratie (b.v. met behulp van
computers e.d.) alleen gerealiseerd kan worden in
dien het aantal te verwerken gegevens groot is.
De centralisatie, en daarmee de publiekrechtelijke
regeling, kan naar het oordeel van de commissie het
beste in fasen worden uitgevoerd. Men kan er dan
reeds op korte termijn nut van ondervinden, en
bovendien wordt zo de mogelijkheid opengehouden
mettertijd te beslissen, tot welke mate van centrali
satie en automatisering het nodig en wenselijk is te
gaan.
Bij de leidingenregistratie onderscheide men de ad
ministratieve (subjecten, beheerders) en de techni
sche (objecten, leidingen) registratie.
In een eerste fase zou een centrale registratie plaats
kunnen vinden van alle beheerders per oppervlakte
eenheid. Naar de mening van de commissie, en met
haar van vrijwel alle geënquêteerden, zal deze (ad
ministratieve) beheerdersregistratie al direkt een
uitermate belangrijk probleem in de huidige situatie
oplossen. Het noodzakelijke contact tussen de ont
werper of aannemer enerzijds en de beheerder ander-
Leden Studiecommissie Leidingenregistratie
Prof. Ir. G. F. Witt
hoogleraar in de planologische geodesie te Delft (voorzitter);
Ir. H. H. Ph. Backer
namens de Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven;
Jhr. Ir. C. C. Th. de Beaufort
namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
Mr. W. C. Bothenius Lohman
namens de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteits
bedrijven in Nederland;
Prof. Mr. P. de Haan
hoogleraar in het burgerlijk en agrarisch recht te Delft;
Ir. G. O. W. de Jong
Chef Bureel Interlocale Kabels P.T.T.
A. Rodenburg
namens de Bond van Hoofden van Gemeentewerken;
Ir. H. W. Termaten
namens de Vereniging van Direkteuren en Ingenieurs van
Gemeentewerken
Ir. I. P. Toussaint
hoofdingenieur van het Kadaster;
C. van Wuijckhuijse, Ing.
namens de Vereniging van Exploitanten van Waterleiding
bedrijven in Nederland.
Het secretariaat berustte bij Dr. Ir. M. J. M. Bogaerts en
Mr. D. L. Rodrigues Lopes; rapporteur was Mevr. Ir. E. C.
C. Beneder-Blitz.
ngt 71
93