echter voor een groot deel in het kader dat ik heb
geschetst, en het is dan ook verheugend dat er in
het ontworpen nieuwe gebouw voor geodesie van
deze Technische Hogeschool goede faciliteiten zul
len zijn voor de beoefening van cartografische tech
nieken [20],
Wat uitgebreider zou ik willen ingaan op een eigen
schap die sterk haar stempel op het beroep van de
landmeter drukt. Dat is de zorg voor de nauwkeurig
heid van de door hem verstrekte informatie. Nauw
keurig wil zeggen: niet fout en niet vaag. Als ik u
zeg dat ik 68 jaar en 22 dagen oud ben, dan is dat
zeer precieze informatie; de vaagheid is beperkt tot
een tijdsbestek van maximaal 12 uur. De informatie
is weliswaar precies, maar ze is niet juist, dus fout.
Als ik u daarentegen zeg dat ik tussen de 30 en 50
jaar oud ben, dan is dat een juiste informatie, maar
ze is vaag, niet precies. In beide gevallen is de infor
matie onnauwkeurig. Spreken wij nu meer in het
bijzonder over meetuitkomsten, dan is de landmeter
vanouds als weinig anderen vertrouwd zowel met
de onvermijdelijke vaagheid van meetuitkomsten
die wij tegenwoordig als stochastische variabiliteit
beschrijven, als met de fouten die door menselijk falen
en de natuur als tegenspeler teweeggebracht kunnen
worden. Jan Pietersz. Dou [12] schreef in 1612 dat
hij de gewoonte had
„om niemant te vercorten, noch mijn selver ter
quader name te maken alle mijn metinghen ende
calculatien met een tweede werckinghe te proberen".
En ook in het merkwaardige boek „Mathesis en
mystiek" [18] van G. Mannoury blijkt de landmeter
zich bewust te zijn, met mathematische modellen te
werken waarvan de hantering, en de geldigheid als
beschrijving van fysische eigenschappen, getoetst
moeten worden. De landmeter wantrouwt het on
berispelijk fatsoen van het formalisme.
de mathesis is wel beschouwd het sum
mum van fatsoen, 'n Mathematicus is n.l. een nóg
netter mens dan 'n landmeter. Die zegt: als a b,
en b c, en c d, is a d, al stond het hele al
fabet ertussen, en noemt dat de „kontraktieve wet
van 't gelijkheidsteken". Maar zóver durft de land
meter niet te gaan! Die wil de z nog wel eens eerst
met de a vergelijken, eer hij zeker is van de zaak".
De informatie die een landmeter verstrekt is door
zijn opdrachtgever niet gemakkelijk te verifiëren.
Zijn werk heeft dit punt met het werk van veel ande
ren gemeen. Daarbij komt dat bijvoorbeeld de op
meting van een gebied een eenmalig produkt is, dat
niet met andere produkten kan worden vergeleken,
zoals bijvoorbeeld twee auto's van verschillende
merken kunnen worden vergeleken. Ook dit is overi
gens geen unieke situatie die verklaart waarom land
meten speciaal als een kwestie van vertrouwen zou
moeten worden gezien. Toch komt, zeker historisch
gezien, de vertrouwenskwestie bij het beroep van
landmeter vrij sterk naar voren. De verklaring ligt
wellicht in het feit dat wij hier te maken hebben met
een der oudste op een wetenschappelijke basis be
rustende, en daarom vroeger voor de leek wat ge
heimzinnige beroepen. Met daarbij het feit dat in
formatie zo gemakkelijk te vervalsen is. Hoe het
ook zij, in vele landen moet de landmeter, speciaal
waar het metingen voor de grondeigendom betreft,
een eed afleggen, het enige middel dat de maat
schappij heeft om zich te beschermen tegen onjuiste
informatie die niet op andere wijze gecontroleerd
kan worden. Als voorbeeld geef ik u de eed die ver-
scheidenen in mijn gehoor nog afgelegd zullen heb
ben, nl. die welke behoorde bij het diploma van
civiel-landmeter, dat van 1935 tot 1953 aan deze
hogeschool behaald kon worden [16]:
„Ik zweer (beloof) dat ik in de uitoefening van het
beroep van landmeter eerlijkheid, nauwkeurigheid
en onzijdigheid zal betrachten. Zo waarlijk helpe
mij God Almachtig (Dat beloof ik)."
Een dergelijke eed is erop gericht, de man die hem
aflegt te stempelen tot een integer persoon, die kun
dig en nauwgezet zijn beroep in dienst van de maat
schappij stelt. Om te illustreren wat niet-integere
landmeters kunnen aanrichten lees ik u uit het boek
over Amerika van J. Presser [19] een passage voor
die gaat over het aanleggen van de grote spoorwegen
naar het Westen:
„De maatschappijen lieten zich door de regering
subsidies toekennen: obligaties van 16.000 voor
elke mijl aanleg over de „Plains", van 32.000 voor
de heuvels, van 48.000 voor de bergen. Dit liep op
tot een 55 miljoen, dank zij een geologische revo
lutie van ongekende afmetingen, zo niet in de bodem
116
ngt 71