strekking. Op den duur kan het wellicht nodig blijken de aan sprakelijkheid tegenover afnemers wettelijk te beperken, hoe wel men van hen nu reeds mag eisen dat zij behoorlijke voor zorgsmaatregelen nemen om mogelijke schade te beperken. De aansprakelijkheid van het Kadaster tegenover afnemers zal misschien direct al wettelijk moeten worden beperkt, omdat de overheid tenslotte alleen dienstverlenend optreedt. De sprekers, het forum en de zaal Een selectie van het gesprokene wordt onderwerpsgewijze gerangschikt en in dezelfde volgorde als in het rapport ge presenteerd. Verscheidene onderwerpen kwamen reeds in de inleidingen aan de orde en zo nodig zal daarnaar verwezen worden. De probleemstelling (1.2) De heer Beeftink ziet in de omstandigheid dat door eenvou dige maatregelen veel schade kan worden voorkomen en veel werk overbodig kan worden gemaakt, reeds een afdoende rechtvaardiging voor leidingenregistratie. De heer Van Engen zijn de woorden dat het leidingennet als het zenuwstelsel van de maatschappij kan worden beschouwd en dat het uitvallen ervan zoveel mogelijk dient te worden voorkomen, uit het hart gegrepen. De heer Van der Sluis herinnert er aan dat de Stichting Kabels en Leidingen Informatie Centrum in 1967 door de ge zamenlijke kabel- en leidingbeherende bedrijven in de pro vincie Groningen is opgericht met medewerking van de Noordelijke Wegenbouw Aannemers met het doel de schade aan kabels en leidingen door mechanisch geweld zoveel mogelijk te beperken. De heer Van der Wal ziet de moeilijkheden, die overigens niet moeten worden overschat, vooral bij de leidingbeheerders. Daarom is het contact met deze categorie zo belangrijk, mede met het oog op werken aan de leiding door of voor rekening van de beheerder. Verder is de toepassing van acties op basis van wettelijke aansprakelijkheid in ons land nog betrekkelijk bescheiden, zeker wanneer men met de Verenigde Staten vergelijkt. Overigens ziet spreker op den duur de nood zaak van een wet, die veel meer regelt dan leidingenregistratie en die zou kunnen worden getypeerd als een wet op de ruim telijke ordening ondergronds. In die wet zou de verdeling van de kosten van werken moeten zijn gebaseerd op het eerst geboorterecht, d.w.z. erkenning van de reeds aanwezige leidingen. Prof. De Haan vraagt aandacht voor de analyse van Prof. Mr. A. R. Bloembergen die uitgaat van de doorberekening aan de consument van de premies van de verzekering tegen de ge volgen van de wettelijke aansprakelijkheid. Zo tekent zich een ontwikkeling af in de richting van een soort volksverzekering. De visie van Bloembergen behelst dan een verdringing van art. 1401 B.W. door een fonds. De mogelijke oplossing (1.3) De heer Van der Sluis schetst de werkwijze van het K.L.I.C. Uitgangspunt is dat normaal vooroverleg heeft plaats- ngt 71 gevonden tussen opdrachtgevers en aannemers enerzijds en leidingbeheerders anderzijds. De aannemer wendt zich dan minimaal drie dagen vóór de aanvang van de werkzaam heden telefonisch tot het K.L.I.C. en geeft de nodige infor matie. Aan de hand van een leidingen beheerdersregistratie op een kaart geeft de dienstdoende kantoorkracht de geno teerde gegevens door aan de leidingbeheerders in het be trokken gebied. Deze zoeken vervolgens contact met de aannemer. Met het functioneren van dit stelsel is in totaal een bedrag van ƒ30.000,a ƒ40.000,per jaar gemoeid, omge slagen over 17 deelnemende bedrijven. De heer Bijleveld is er, met de Staatscommissie inzake het Kadaster, van overtuigd, dat de problemen zich vooral bin nen de bebouwde kom zullen voordoen. In de stad is de leidingendichtheid zeer groot en voltrekken zich vele muta ties. Ook een werkwijze als van het K.L.I.C. schijnt voor de bebouwde kom nauwelijks bruikbaar te zijn. Een en ander brengt mede dat men in de bebouwde kom slechts gebaat kan zijn met de verwezenlijking van de derde fase. De heer Termaten maakt er, met de heer Bijleveld (zie onder Uitvoerend Orgaan), op attent dat grotere steden met een redelijke leidingenregistratie reeds lang in de tweede of zelfs derde fase verkeren. Centralisatie wil in dit verband zeggen dat gegevens geselecteerd bijeen worden gebracht. In de derde fase moet inderdaad de eis gesteld worden dat de re gistratie van dag tot dag bij is. Nu werkt men met het „Vast Goed Systeem", op den duur zal automatisering haar intrede doen. Overigens mag wel worden verwacht dat met een jaar of vier de topografie van de leidingen kan zijn verwezenlijkt. Anderen zijn van mening dat de derde fase niet kan worden gerealiseerd omdat zij economisch nauwelijks verantwoord zou zijn. De heer Van der Wal schrijft dit onder andere toe aan het zeer grote aantal mutaties in het leidingennet en wijst er op dat veel werk overbodig zou zijn, omdat slechts een klein deel van de gegevens benodigd zou zijn. Prof. Witt ziet in dit laatste geen argument; het geldt voor iedere opslag van gegevens. Hij vindt centralisatie zeker aan te bevelen, mede gezien het vele werk dat allerlei diensten op dit gebied verrichten. De heer Beeftink kan zich heel goed voorstellen dat de nood zaak van de derde fase plaatselijk sterk zal uiteenlopen. Ook de heer Van der Sluis neemt ten aanzien van de derde fase een afwachtende houding aan. Men kan in het licht van de te zijner tijd ter beschikking staande techniek dan wel beslissen welke richting men wil opgaan. Uit de boezem van het Waterschap Walcheren klinkt twijfel ten aanzien van het nut van de derde fase, wanneer de eerste fase reeds gepaard zou gaan met de verplichting voor de be heerders hun leidingen volgens centrale voorschriften in kaart te brengen. De twijfel geldt in deze kring ook het nut van de tweede fase, wanneer beheerders met belangrijke en/of doorgaande leidingen afzonderlijk worden geregistreerd op dezelfde wijze als in de eerste fase gebeurt. Men denkt dan wel met een administratieve registratie te kunnen volstaan. De heer Termaten legt uit dat de eerste fase zo eenvoudig mogelijk is bedoeld, mede omdat dan het goede basismate riaal nog niet voorhanden is. Verder legt hij er de nadruk op dat de Studiecommissie bepaald geen aanbeveling wil doen de tweede fase niet uit te voeren. De heer Beeftink constateert dat ter gelegenheid van de en- 149

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 19