quête een centrale leidingenregistratie werd gepresenteerd in drie fasen en dat in het rapport de tweede en derde fase min of meer los van de eerste worden aangeboden. Dit zou z.i. mede kunnen betekenen dat de commissie er in het algemeen van is uitgegaan dat leidingenregistratie primair een taak is van de leidingbeheerders. Spreker suggereert dat de registratie het beste bij de beheerders kan blijven ressorteren. De uniforme basiskaart 1.4) Van de sprekers geven vooral de heren Beeftink, Van dei- Sluis en Van Engen uiting aan een ernstig verlangen naar uni form kaartmateriaal. De kosten daarvan zullen nauwelijks een rol behoeven te spelen, nu thans allerlei diensten afzonderlijk kaarten aanmaken. De basiskaart lijkt bovendien essentieel met het oog op de automatisering van de leidingenregistratie. De heer Van der Sluis acht het noodzakelijk dat het kaart materiaal, raamkaarten wel te verstaan, reeds bij de aanvang van de eerste fase voorradig zal zijn. Overigens onderzoekt het K.L.I.C. thans in samenwerking met de Fotogramme- trische Dienst van het Kadaster welke mogelijkheden uit luchtfoto's ontwikkelde grootschalige kaarten bieden voor de leidingenregistratie. De heer Van Engen refereert aan de basiskaart, zoals deze wordt omschreven in het ontwerp NEN-norm 8.3116, t.w. een grootschalige kaart met topografische ondergrond, bij voorkeur in het R.D.-stelsel en voorzien van noordpijl, waarin onder andere kunnen voorkomen gevellijnen van ge bouwen, rooilijnen, bruggen en andere kunstwerken, weg- afscheidingen, kadastrale grenzen, grenzen van leiding stroken en lijnen die het wegprofiel markeren. De heer Beeftink wil de eerste fase zelfs als het ware onder verdelen in een fase la, de administratieve registratie, en fase 1b, de basiskaartvoorziening. Hij doet het voorstel op korte termijn opdracht te geven tot vervaardiging van een basiskaart met schaal 12.000. De heer Roosma heeft in Zeeland met de kaart 110.000 zeer gunstige ervaringen opgedaan. Bij tienvoudige vergroting is de kaart nog zeer bruikbaar. Het is van belang op één kaart meer leidingen in te kunnen tekenen. In antwoord op een vraag van Gemeentebedrijven Eindhoven zegt Prof. Witt dat ook hij voor de gebieden buiten de be bouwde kom denkt aan een basiskaart met schaal 12.000 en binnen de bebouwde kom 11.000, 1500 of zelfs 1250. In de toekomst zullen kaartgegevens in de vorm van coördi naten in computergeheugens worden opgeborgen en telkens op de gewenste schaal kunnen worden getekend. De Eindhovenaren maken nog attent op de topografische kaarten van Noord-Brabant met schaal 1:50.000, uitgegeven door de Provinciale Planologische Dienst. Hierop zijn ook de interlokale leidingen aangegeven. De heer L. van der Ende voorspelt dat het nog vrij lang zal duren voordat een basiskaart 1:1.000 of grootschaliger ter beschikking is. Mogelijk zou voor alle partijen een fotokaart 12.500 voor de gebieden buiten de bebouwde kom bruikbaar zijn. Deze zou te verkrijgen zijn door ontschranking van de topografische opnamen 1:20.000 en dus niet al te kostbaar zijn. De heer Te Nuyl vertelt nog dat per jaar ongeveer 70.000 ha opnieuw in kaart wordt gebracht en wel 55.000 ha in de ruil verkaveling en 15.000 ha bij hermeting. Het uitvoerend orgaan (1.5) De heren Van Engen, Van der Sluis en Beeftink gaan met de Studiecommissie mee in de aanbeveling van een centrale leidingenregistratie met regionale bureaus. De heer Van dei- Sluis wenst daarbij de mogelijkheid dat de bureaus, of zij nu kadaster- of bijvoorbeeld K.L.I.C.-kantoren zijn, een wat ruimere taak krijgen. Primair is echter de eis dat snel en slagvaardig wordt gewerkt. De heer Van Engen legt de nadruk op de eis van gemakkelijke bereikbaarheid van de bureaus, in het bijzonder zolang er nog geen informatieplichten zijn. Men zou daarbij zelfs kunnen denken aan een uniform tele foonnummer, zoals nu overwogen wordt voor de hulp verlenende diensten bij ongevallen. De heer Beeftink wijst nog eens op de bezorgdheid in de kringen van leidingbeheerders omtrent de zojuist genoemde slagvaardigheid van het kadas ter. Wellicht ware de voorkeur te geven aan een samenwer kingsorgaan, waarin het kadaster deelneemt als uitvoerende dienst. De heer Van Wuijckhuijse erkent het belang van de bedoelde mentale factor en meent wel te mogen verwachten dat de speciale dienst van het kadaster, zoals de Studiecommissie zich die voorstelt, in dit opzicht zal voldoen. De heer Bijieveid ziet niet in dat het overheidsorgaan dat met de registratie moet worden belast en dat op landelijk uniforme wijze moet werken, dus een landelijk overheids orgaan zou moeten zijn. Verder kan hij in het geheel niet onderschrijven dat grote gemeenten toch een centraal orgaan boven zich behoeven vanwege de uniforme voorschriften. De Landmeetkundige Dienst van het Kadaster beschikt over de meetkundige grondslag van de Rijksdriehoeksmeting, rechtsgrenzen en gebouwen. Het Kadaster heeft dus slechts met betrekking tot de rechtsgrenzen een monopolie en dat terwijl in de steden de meeste leidingen in openbare grond liggen of de gemeente zelf zakelijk gerechtigde is. Vele ge meenten hebben nu reeds kaartmateriaal met de volledige bovengrondse situatie. De inmeting moet bij voorkeur ge schieden door het bureau dat zich met de kaartvervaardiging bezig houdt en wel juist vóór het dichten van de leidinggleuf hetgeen een nauw dagelijks contact met de opzichter op het werk medebrengt. Verder dient na een wijziging in de boven grondse situatie op korte termijn een revisiemeting plaats te vinden. Dit alles brengt spreker tot de conclusie dat de leidingen registratie in principe bij de gemeenten moet worden onder gebracht. Mochten dan bij de kleine gemeenten wier aantal overigens een sterk dalende tendens ondergaat, problemen bestaan, dan zouden zij op eigen initiatief kunnen opteren voor leidingenregistratie door de landmeetkundige dienst van het Kadaster, door de Provincie, of door Provinciale Waterstaat die weer in nauw contact staat met de Provinciale Planologische Dienst. Prof. Witt erkent dat er een grote taak is weggelegd voor de grote gemeenten, waaraan immers het Kadaster in de conceptie van de Studiecommissie zal dele geren. Anderzijds bleek bij de enquête dat in de gemeenten met minder dan 25.000 inwoners wel belangstelling bestaat voor een systeem met het kadaster als instrument. 150 ngt 71

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 20