impliceert dat een blokdeel groter moet zijn dan het erin te plaatsen kaveldeel. Dat lijkt gezien de opbouw van blok en bedrijven geen onredelijke eis. De verbinding tussen kaveldelen en blokdelen kan voorts op slechts één zinvolle manier plaatsvinden: via de grootte en de specifieke kenmerken. In een schema ziet dit er als volgt uit: Een graslandkaveldeel moet komen in een gras- landblokdeel, een klein kaveldeel in een blokdeel dat, b.v. door een geringe diepte, geschikt is voor het opnemen van kleine kaveldelen. Het klinkt simpeler dan het is; is het werkelijk mogelijk de specifieke kenmerken van blok- en kaveldelen zodanig op elkaar af te stemmen, dat de verbinding steeds gelegd kan worden? Zullen er niet blokdelen zijn waar geen of te weinig kavel delen bij passen? Een paar kaveldelen samen zullen nooit precies in een blokdeel passen, omdat de grootten onafhankelijk van elkaar zijn bepaald. Hier blijken dus nogal wat hinderlijke modelfouten op te kunnen treden. Deze zijn misschien van te voren op te heffen, maar het is ook mogelijk ze in het verdere proces mee te nemen en ze later onge daan te maken. Wat doelmatiger is weet ik niet; als blijkt dat de modelfouten niet al te groot en hinderlijk zijn neem ik ze voor lief en doe het laatste. Om kenbaar te maken dat de verbinding tussen een kaveldeel en een blokdeel inderdaad mogelijk is (dit vraagt om een beoordeling) kennen we aan een kaveldeel een plaatsing toe. Nu zal in vrij veel gevallen een kaveldeel in verschillende blokdelen kunnen liggen, zodat het mogelijk is een kaveldeel meerdere plaatsingen te geven; het aantal wordt naar boven begrensd door het aantal blokdelen met de juiste bijpassende specifieke kenmerken. Omgekeerd kunnen in een bepaald blokdeel plaat singen voorkomen van kaveldelen met kenmerken die bij dat blokdeel passen. Men kan zich, voor de opgave gesteld plaatsingen aan te geven, twee vragen stellen: 1. in welke blokdelen kan ik dit bepaalde kavel deel plaatsen? 2. welke kaveldelen kan ik plaatsen in dit bepaalde blokdeel? Dit zijn, als niet naar een volledige opsomming van alle plaatsingen wordt gestreefd, twee principieel verschillende benaderingen. Beide komen, na elkaar of gelijktijdig, voor in de gedachtengang van de ontwerper van een plan van toedeling. Een bena dering vanuit de kaveldelen lijkt dan het beste voor het omschrijven van het wenselijke, terwijl die van uit de blokdelen het mogelijke en onmogelijke naar voren brengt, kortom: modelfouten signaleert. Beide benaderingen mogen daarom niet los van elkaar worden gezien; het is echter wel zaak ze niet met elkaar te verwarren, omdat deze dualiteit nog lang in het toedelingsproces zal blijken door te werken. 3 Ordening van de plaatsingen Neem aan dat het mogelijk is voor elk kaveldeel een aantal plaatsingen te vinden. Deze kunnen dan worden aangeduid met behulp van de nummers van de blokdelen. Het is nu mogelijk deze nummers te rangschikken, b.v. in de volgorde waarin ze ge vonden zijn, of anders in numerieke volgorde. In het eerste geval spreken we van een ordening naar tijd van vinden, in het tweede van een numerieke ordening. De laatste kan zinvol zijn voor admini stratieve doeleinden, is het echter niet voor het doen van een keuze uit de opgesomde plaatsingen. Door sortering is het ook mogelijk alle plaatsingen, van verschillende kaveldelen, in één blokdeel te vinden. En ook binnen dit blokdeel zijn de plaat singen weer te rangschikken. Er is dus aanleiding tot twee soorten ordening, de een van de plaatsingen van elk kaveldeel, de ander van de plaatsingen in elk blokdeel. TOEDELEN VERBINDINGEN LEGGEN kaveldeel blokdeel grootte specifieke kenmerken plaatsing 1 grootte specifieke kenmerken Schema I 136 ngt 71

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 6