Post-Academisch onderwijs
ter discussie
Het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor
Geodesie bezint zich voortdurend op de taken
waarmee de doelstellingen - bevordering van de
kennis en toepassing der geodesie en behartiging
van de algemene belangen van de leden - nage
streefd kunnen worden. Uiteraard wordt hierbij ge
tracht uit het werk dat de N.L.F. in het verleden
heeft verricht datgene over te nemen en te continu
eren wat als waardevol ervaren werd, eventueel
aangepast aan nieuwe inzichten en methoden.
Als voorbeelden hiervan mogen genoemd worden:
het uitgeven van een geodetisch tijdschrift, het or
ganiseren van congressen met een centraal thema,
het bestuderen van vraagstukken in werkgroep
verband, het onderhouden van internationale con
tacten en het stimuleren van kennisoverdracht en
gedachtenuitwisseling op studiedagen, zo nodig en
zo mogelijk in samenwerking met beoefenaren van
andere takken van wetenschap en met andere
maatschappelijke groeperingen.
In het verleden is voor de verwezenlijking van de
ondernomen activiteiten vaak een beroep gedaan
op de geodetische onderwijsinstellingen, in het bij
zonder op de onderafdeling der geodesie van de
Technische Hogeschool te Delft. Met dankbaar
heid zij hier vermeld dat dit beroep nooit tevergeefs
werd gedaan en het bestuur van de N.V.G. hoopt
dat ook hierbij van een continuering sprake zal
zijn.
In voorgaande opsomming is bewust een onderwerp
weggelaten, waarvoor ik graag uw aandacht wil
vragen, namelijk het organiseren van post-acade-
mische cursussen.
In 1964 werd door een commissie namens de N.L.F.
een enquête gehouden onder alle leden ten aanzien
van wensen op het gebied van werkgroepen en
post-academische cursussen. In een aan het hoofd
bestuur uitgebracht rapport KrijgerLigterink,
Sonnenberg, Delft juni 1964) werden, na een be
werking van de antwoorden betreffende aantallen
leden en gesuggereerde onderwerpen, onder meer
aanbevelingen gedaan voor de instelling van post
academische cursussen.
Aansluitend hierop werden door de N.L.F., in
samenwerking met docenten van en met verlening
van faciliteiten door de onderafdeling der geodesie,
twee post-academische cursussen gehouden: 1966
Fotogrammetrie en 1968 Waarnemingsrekening.
Over het algemeen bleken de deelnemers ingenomen
met de inhoud, vorm en tijdsduur, hoewel er
achteraf suggesties zijn gedaan die bestudering
verdienen.
De laatste jaren voltrekt zich een herstructurering
van het hoger onderwijs, waarbij ook het post
academisch onderwijs nauw betrokken is. Het is
niet mijn bedoeling de gedachtenvorming hierover
te analyseren. Indien ik me beperk tot enkele arti
kelen en uitspraken in de memories van toelichting
bij de indiening van 1) het ontwerp van wet uni
versitaire bestuurshervorming 1970 (intussen wet)
en van 2) het voorontwerp van wet herstructurering
wetenschappelijk onderwijs 1971, dan moge het
duidelijk zijn dat de taak van de organisatie en de
zorg voor het post-academisch onderwijs in handen
gelegd wordt van de universiteiten.
In de toelichting van 1) wordt in Hoofdstuk I, 4
gezegd: „Die betrokkenheid van anderen, met name
afgestudeerden, zal in de naaste toekomst sterk toe
nemen, als de universiteit tot een gestructureerde
aanpak komt van post-doctorale opleidingen, cur
sussen voor bij- en nascholing enz."
In 2) wordt aan art. 2 van de wet op het weten
schappelijk onderwijs lid 3 toegevoegd: „De uni
versiteiten en hogescholen hebben tevens, zoveel
mogelijk in samenwerking met derden, tot taak de
verzorging van het post-academisch onderwijs."
In art. 143bis worden de doelstelling van post
academisch onderwijs en de beginselen met be
trekking tot organisatie en financiering van dit
onderwijs omschreven:
„1. Post-academisch onderwijs stelt hen die maat
schappelijke betrekkingen bekleden waarvoor een
wetenschappelijke opleiding vereist is of dienstig kan
zijn, in staat zich regelmatig te verdiepen in ont
wikkelingen in de wetenschappen, met het oog op een
zo goed mogelijke bekleding van hun betrekkingen.
2. Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur
een nadere regeling vast voor het post-academisch
onderwijs. Deze bevat regelen met betrekking tot de
organisatie van een doelmatige samenwerking terzake
tussen de universiteiten en hogescholen onderling
ngt 71
G. A. VAN Wely
168