alsook tussen deze instellingen en de maatschappij. Voorts wordt daarbij bepaald of en in hoeverre het bepaalde in titel III, afdeling I, van toepassing is. 3. De kosten van post-academische cursussen wor den in de regel gedragen door hen die aan cursussen deelnemen. Een rijksbijdrage kan worden verleend, op de voet van het bepaalde in de algemene maat regel van bestuur(Titel III, afd. I bevat bepalingen over de structuur, ontwikkeling en financiën van de geheel of ten dele uit de openbare kas bekostigde universiteiten en hogescholen). In de toelichting wordt in §3.8 gesteld: „Het verzorgen van post-academisch onderwijs moet tot de normale taken van de universiteit gerekend gaan worden (artikel 2, derde lid). Onderwijs programma's kunnen nooit meer dan een exem plarischkarakter dragen. Zij moeten inleiding zijn tot zelfstandig en kritisch denken. De universiteit heeft niet de taak „voor eiken tak van ambt of bedrijf de geschoolde krachten kant en klaar af te leveren De verworven kennis is bovendien snel verouderd en het is moeilijk van de lawine van nieuwe inzichten en ontdekkingen kritisch kennis te nemen. Wij beschou wen de voorstellen ten aanzien van de cursus- en inschrijvingsduur en die met betrekking tot het post academisch onderwijs als één geheel." In §7: „Wij hebben in §3.8 gesteld dat post-academisch onderwijs een noodzakelijke uitbreiding en voort zetting zal moeten vormen van het universitair onder wijs in al zijn geledingen. Wij zien deze universitaire taak niet als „meer uitge breid hoger onderwijs" aan „afgestudeerden". Naar ons inzicht omvat zij voornamelijk een bijdrage aan de dialoog tussen de universiteit en haar alumni. Een halve eeuw geleden was het nog mogelijk om in eigen studeerkamer, in „eenzaamheid en vrijheid", althans in eigen vak de ontwikkeling van de weten schap bij te houden. Sindsdien groeiden alle weten schappen snel en versneld. De wetenschappelijke documentatie is voor de enkeling onoverzichtelijk. Alleen universitaire centra kunnen met de grootste inspanning enigermate volledig zijn en literatuur toegankelijk maken. Anderzijds kan de universiteit - die een halve eeuw geleden nog leefde in een sta tische maatschappij - van vele stormachtige ont wikkelingen het beste kennis krijgen door de voor lichting door haar alumni. Ook in de organisatie zal deze wederkerige verant woordelijkheid tot uitdrukking moeten komen. In het recente verleden zijn van verschillende kanten gedachten naar voren gebracht over het post-acade misch onderwijs. Zij hebben betrekking op benaming, doelstelling, organisatie, bekostiging en vormen van post-academisch onderwijs. Wij verwijzen naar rap porten en nota's van de werkgroep Braun van het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers, van de senaatscommissies te Leiden voorzitter: prof. Noach) en van de regeringscommissaris. De Acade mische Raad heeft in 1970 de Commissie algemene vraagstukken post-academisch onderwijs voorzitter: prof. Diepenhorst) ingesteld." en in 10: Wij zien het post-academisch onderwijs als een nieu we fase van wetenschappelijk onderwijs en daarmee als een normale taak van de universiteiten en hoge scholen. (Artikel 2, lid 3). Het is voortgezet onder wijs en bovendien onderwijs in belangrijke mate ver weven niet de uitoefening van een beroep. Deze aan duiding van de aard van het post-academisch onder wijs houdt tevens een richtsnoer in voor de inrichting, de organisatie en de bekostiging van dit onderwijs. Zij is te beschouwen als het fundament, met het leggen waarvan op het ogenblik moet worden volstaan maar dat voldoende hecht moet zijn om deze univer sitaire taak tot ontwikkeling te brengen. De verwevenheid tussen post-academisch onderwijs en beroepsuitoefening komt in de omschrijving van de doelstelling naar voren (artikel 143bis, 1): er moet sprake zijn van verwantschap tussen een te houden cursus en de vervulde betrekking. Het post academisch onderwijs is niet bedoeld als een vorm van studium generale of van „adult education". Met be trekking tot de vraag voor wie het post-academisch onderwijs is bedoeld bevat de doelstelling een - ruim gesteld - antwoord: niet alleen voor afgestudeerde academici maar evenzeer voor hen die gelijksoortige of -waardige maatschappelijke posities innemen. De gedachten gaan hierbij in de eerste plaats uit naar afgestudeerden uit sectoren van het hoger beroeps onderwijs. Bij de universitaire afgestudeerden denken 169 ngt 71

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 13