17. De regionale tectonische en eustatische bewe gingen zijn ongetwijfeld de componenten die het sterkst intrigeren. Zij doen hun invloed in het bijzonder gelden op de trends kolom B. De lokale invloeden 18. Windgolven, seiches en bui-oscillaties hebben geen effect op de gemiddelde zeespiegelgetallen. 19. Lokale verhangen in de buurt van de rivier monden doen zich gelden in A, als seizoenen cyclus in C en in D. 20. Coriolisverhangen zijn plaatselijk belangrijk in A, C en D. De straat van Dover bijvoorbeeld, een nietig lokaal detail, geeft bij een drift- stroom van 6 cm/s een coriolisverval van 2 a 3 cm. 21. Peilschalen zijn vaak gesitueerd in de rivier mondingen. Hier moet rekening worden ge houden met fluctuaties in de dichtheid. Zij kunnen invloeden hebben in de orde van 10 cm en zelfs meer. 22. Grote maritieme werken, coastal engineering, de bouw van havens en havendammen in de nabijheid van een peilmeetstation kunnen een aanzienlijke verandering in de gemiddelde zee spiegelhoogte veroorzaken als gevolg van de punten 19, 20 en 21. Zulk een sprongsgewijze verandering zal zich veelal manifesteren als een trend, kolom B. Invloeden van het peilmeetstation 23. De situatie van de meetplaats moge nog zo ideaal zijn, altijd zullen aan een situatie bij zonderheden zijn die vooral de basishoogte be- invloeden. Zou men een andere situatie hebben gekozen, dan zou dit zich ongetwijfeld in een andere gemiddelde zeespiegel uiten. 24. Indien een peilschaal na verloop van tijd moet worden verplaatst zal dit praktisch altijd tot gevolg hebben een sprong in de hoogte van de gemiddelde zeespiegel en wel als gevolg van de punten 19, 20, 21, 29, 30, 31 en 33. Zelfs wanneer de peilschaal alleen maar van plaats is veranderd binnen een haven en dus geacht kan worden exact de zeespiegel van de havenmond aan te geven, zullen de invloeden 27, 29, 31 en wellicht 33 een sprong veroor zaken in de gemiddelde zeespiegel. 25. De gekozen nulhoogte is even willekeurig als onvermijdelijk bestanddeel van de basishoogte. 26. Niet bedoelde veranderingen in nulhoogte be- invloeden de trends. Bijvoorbeeld: bestrijding van bevriezing van de peilkelder door middel van olie. 27. In menig geval wordt de schrijfpen periodiek bijgesteld, met als gevolg trends en stochastics. 28. Het zakken van de fundering van een peilmeet station zal in een goed controlesysteem zijn ge ëlimineerd, maar in sommige gevallen blijft zulk een zakking lange tijd onopgemerkt. De zakking manifesteert zich dan als een trend en de bijstelling als een sprong. Hetzelfde geldt als het verkenmerk zakt. 29. Indien het nulpunt van de peilschaal niet is af geleid uit een eigen verkenmerk van onver anderlijke hoogte moet het periodiek door middel van nauwkeurigheids-waterpassing wor den herverbonden met het landelijke waterpas- net. Daaruit voortvloeiende verschillen mani festeren zich als trends. 30. Iedere waterstandsopnemer (peilmeetkelder, luchtbelsysteem, drukmeter, etc.) veroorzaakt een pitot-effect op de opnemer. Dit effect is vaak asymmetrisch ten opzichte van eb- en vloedstroom, hetgeen resulteert in een gelijk- richteffect. Zelfs als de peilschaal is gesitueerd in een rustige haven zal het gelijkrichteffect sterk aanwezig kunnen zijn, nl. dan wanneer de haveningang een sterke invloed heeft op het stroompatroon ter plaatse en wanneer die a- symmetrisch is voor eb- en vloedstroom. Uit dien hoofde zal de rustige haven verscheidene centimeters in hoogte afwijken van de onge stoorde zeestand buiten de havenmond. Voorts dient men in acht te nemen, dat het niet altijd het peilmeetstation zelf behoeft te zijn dat oor zaak is van een pitot-effect. Indien nl. het regis trerend instrument wordt gelijkgesteld aan de aflezing aan een vaste schaal dan is het stroom- effect op die vaste schaal relevant. 31. Indien langs de toeleidingsbuis naar de peil kelder afwisselend brak-, zout- en zoetwater 184 ngt 71

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 8