V erenigingsnieuws Ingekomen Bericht AANMELDING LIDMAATSCHAP De heer J. Stein uit Australië heeft zich bij het bestuur aan gemeld voor het lidmaatschap van de N.V.G. De heer Stein heeft zijn opleiding gehad aan de H.T.S., af deling landmeetkunde te Utrecht. Na zijn studie heeft hij bij diverse diensten in Australië landmeetkundig werk gedaan. In 1969 is hij benoemd als docent aan het South Australian Institute of Technology, vergelijkbaar met de H.T.S. Hij heeft voorts colleges gevolgd aan het R.M.I.T. in Melbourne. Het bestuur stelt de heer Stein op basis van deze gegevens kandidaat voor het lidmaatschap. Eventuele bezwaren tegen deze aanmelding kunnen vóór 1 januari 1972 kenbaar wor den gemaakt bij de secretaris. Ir. J. Polman, secretaris VERENIGING VOOR KADASTER EN LANDMEETKUNDE Het bestuur is sinds de 87e Algemene Vergadering op 29 ok tober jl. als volgt samengesteld: F. W. Avenarius voorzitter Ir. P. Westerbeek secretaris lr. P. Heij penningmeester Ir. W. H. de Vos lid TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT Examen Geslaagd voor het doctoraal examen voor geodetisch inge nieur: C. Bosloper, N. Buurman, G. F. Glotze, A. H. A. Grootvelt, D. Snijders. COÖRDINATIE VAN VERENIGINGS ACTIVITEITEN De verschillende organisaties op landmeetkundig en aanver want gebied hebben besloten tot een coördinatie van hun activiteiten, als vergaderingen, lezingen, studiedagen enz., teneinde doublures en op één dag samenvallende evenementen te voorkomen. Van alle bijeenkomsten wordt voortaan uitsluitend kennis gegeven door publikatie in Geodesia en N.G.T. De persoon lijke uitnodigingen komen dus te vervallen. De tijdschriften verkrijgen hun informatie via een „centraal adres" dat bemand is door: ir. H. L. Rogge, J. J. van Deinselaan 320, Enschede, telefoon (05420) 10349. De contactman houdt in samenwerking met de verenigingen een rooster bij van alle activiteiten. Mutaties in dit rooster worden direct doorgegeven aan de tijdschriften ter publikatie. Een ieder die iets wil organiseren wordt verzocht steeds zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het „centraal adres", opdat belangstellenden niet worden gesteld voor keuzeproblemen. POST-ACADEMISCH ONDERWIJS Reagerende op de door G. A. van Wely in N.G.T. '71 onder bovenstaand hoofd verschenen oproep, wil ik gaarne het volgende opmerken. Hoewel het post-academisch onderwijs in de toelichting vrij negatief wordt omschreven (het is niet „meer uitgebreid hoog onderwijs aan afgestudeerden", evenmin „een vorm van studium generale of van adult education", het „draagt een wat ander karakter dan het gewone w.o.") één ding is zeker: het is onderwijs. Gezien het niveau van dit onderwijs, kan het alleen maar worden gegeven door de wetenschappe lijke staf van de universiteiten en hogescholen. Voordat men nu plannen gaat opstellen en uitwerken, zou ik toch wel gaarne willen weten, of, eventueel in hoeverre, de bestaande staven een vermeerdering van werkzaamheden, veroorzaakt door de verplichting dit post-academisch onderwijs te geven, zouden kunnen opvangen. Het zou niet de eerste keer zijn, dat men door een reorganisatie in het onderwijssysteem de betrokken docenten, zonder zelfs hun oordeel te vragen, een grote extra belasting oplegt. Nu zou het ongetwijfeld zo moeten zijn, als prof. dr. ir. J. C. Vlugter (rectorale rede van 6 september jl. aan de T.H. Twente*) het stelt: „De overheid moet zich natuurlijk wel realiseren, dat de verzorging van dit onderwijs het ter beschikking stellen van personeel en de nodige middelen met zich meebrengt", maar ik geloof, dat we ons daarover geen illusies moeten maken, daar komt natuurlijk niets van terecht. In verband hiermede lijkt mij een suggestie, gegeven in de zelfde rectorale rede, van belang: „De gelegenheid, die de Afd. voor Chemische Technologie enkele jaren geleden ge boden heeft aan universitaire employés van de K.N.Z. om geschoold te worden in chemische proceskunde en proces techniek door gewoon het studieprogramma van oudere jaarsstudenten te volgen en deel te nemen aan werkcolleges en werkbesprekingen, vind ik een zeer geslaagd voorbeeld. Het kostte de hogeschool betrekkelijk weinig aan mankracht en middelen, terwijl toch een gedegen en leerzaam programma werd geboden, dat verplicht door de cursisten verwerkt diende te worden." Dit lijkt mij voorshands tenminste een reële mogelijkheid. J. G. Janssen Geciteerd uit „de Ingenieur" no. 40/1971. PERSONALIA Ir. C. W. Corbet is m.i.v. 15 september 1971 in dinest getreden bij de Meet kundige Dienst van de Rijkswaterstaat te Delft. Ir. H. Quee is m.i.v. 1 september 1971 in dienst getreden bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen te Utrecht. Onderscheiding Ir. W. Langeraar is benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. COORDINATIE-RAPPORT BOSBOOM-HEGENER-BERENSCHOT De beide organisatie-bureaus zijn nog niet gereed gekomen met hun studie over de mogelijkheden om bij de landmeet kundige werkzaamheden bij vier departementen tot een betere coördinatie of andere organisatie te komen. Iedere zes weken worden de ontwikkelingen besproken in de begeleidings groep, bestaande uit de heren: ir. Tops en ir. Rienstra (R.W.S.), ir. Van Roermund en ir. Van Zuylen (Top. dienst), ir. Post (C.D.) en ir. Te Nuyl en ir. Van Beek (Kador). 216 ngt 71

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1971 | | pagina 20