Ingekomen IS VERSLECHTERING REËEL? Enkele aantekeningen over „Een methode voor het vervaardigen van een voorlopig toedelingsplan voor een ruilverkaveling (N.G.T. december 1971). De betekenis van liet onderzoek van Kik ligt vooral in het feit, dat hij getracht heeft de inschakeling van het toedelings programma van Witt, een overboekingsalgoritme, volgens min of meer objectieve regels te laten verlopen. Het subjec tieve element, dat in de werkwijze van Witt en mijn daarop voortbouwende methode (zie „Toedelen door ordenen", N.G.T. september 1971, blz. 133) bij elke inschakelingshande ling aanwezig is, op goede gronden overigens, wordt nu ver schoven naar de opstelling van een aantal voorschriften. Deze betreffen het opsplitsen van de kavelaanspraken in kavels (kaveldelen), het vinden van wensen (plaatsingen), het aangeven van een voorkeur van toepassing voor de plaatsin gen van één kaveldeel en tenslotte het bepalen van het ge wicht, dat moet aangeven of een plaatsing meer of minder reëel is. In de beschreven methode zijn het model-Van Gelderen en het overboekingsmodel van Witt aan elkaar gekoppeld via de transportstromen verkregen na toepassing van het eerste model en via een „gewichtsmodel". Door het gewichtsmodel wordt informatie over de oude toestand in het systeem ge ïntroduceerd, met als doel een beter realiseerbaar plan te vervaardigen dan met de methode-Van Gelderen mogelijk is. De formule voor het gewicht levert een verhouding tussen enkele grootheden gemeten in de nieuwe toestand en dezelfde grootheden in de oude toestand van elk afzonderlijk bedrijf. Het gewicht g is dus een indicatie voor, zeg maar, het belang dat een bedrijf heeft bij een bepaalde toedeling. Is g c, dan gaat het bedrijf er op vooruit, is g c, dan treedt ver slechtering op. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke verbetering en dus wordt begonnen met voor elk bedrijf de plaatsing met het laagste gewicht toe te passen. Tot zover ga ik geheel akkoord, maar het verdere gebruik van de ge wichten doet me twijfelen. Uit de overvraagde vakken (blok- delen) worden de kaveldelen met het laagste gewicht het eerst verwijderd. De gewichten, berekend in een voor elk bedrijf lokaal stelsel, worden nu dus zonder meer vergeleken in een voor elk blokdeel lokaal stelsel. Een getal evenwel, dat iets zegt over de verhouding tussen verschillende toedelingen voor juist dat éne bedrijf hoeft nog niets te zeggen over de relatie tussen toedelingen aan verschillende bedrijven in juist dat éne blokdeel. Voor alle denkbare toedelingen in een blok deel lijkt me dan ook, dat toepassing van de regel: „Plaatsing van een kaveldeel van bedrijf A in een bepaald blokdeel is minder reëel dan plaatsing van een kaveldeel van bedrijf B in hetzelfde blokdeel, als de relatieve verbetering voor bedrijf A groter is dan die voor bedrijf B" tot merkwaardige conse quenties leidt. De vraag dringt zich op: waarom juist deze formule, mogen we haar toepassen op de plaatsingen volgend uit de transportstromen en wanneer mogen we haar beslist niet toepassen? Het is bijzonder gevaarlijk verschillende modellen aan elkaar te koppelen, zonder dat de gebruikte grootheden goed opera tioneel gedefinieerd zijn, en zonder dat onderzocht is hoe de modellen nu eigenlijk precies werken. In de uitkomsten lijkt het misschien allemaal best mee te vallen (hoe komt dat dan?) maar theoretisch is alles wat we tot nu toe hebben gedaan ngt 72 ronduit gammel. Aan een beoordeling van de uitkomsten van de proef Steenwijksmoer waag ik me daarom maar niet, dat is meer iets voor mensen uit de praktijk, die vast veel beter weten wat „reëel" is. R. van der Schans REACTIE OP REACTIE De aantekeningen die Van der Schans maakt bij de beschrij ving van de methode voor het vervaardigen van een voor lopig toedelingsplan (N.G.T., 1. 10) spitsen zich vooral toe op het gebruik van het bij de methode gehanteerde gewicht. Het lijkt dus nuttig wat dieper in te gaan op de betekenis van dit gewicht. Hiervoor is het wenselijk eerst in het kort de doelstelling en de hoofdlijnen van de methode te recapitu leren. Uitdrukkelijk dient voorop te worden gesteld dat hier sprake is van het samenstellen van een voorlopig toedelingsplan. Een praatplan dus dat in een vroeg stadium van de ruil verkaveling kan worden gemaakt en ongetwijfeld van nut kan zijn bij de verdere realisatie van de ruilverkaveling. Daarbij is van de gedachte uitgegaan een situatie te creëren die voor de ruilverkaveling als geheel zo gunstig mogelijk is. Getracht wordt dit uitgangspunt te realiseren door zowel de totale gemiddelde kavelafstand als het kavelaantal zo klein mogelijk te maken. Noodzakelijkerwijs moet dan worden voorbijgegaan aan de ligging van de kavels in de bestaande toestand. Voor het benaderen van de optimale gemiddelde kavel afstand wordt de toedeling verricht volgens de transport stromen van de transportintensiteitskaart zoals die met de methode Van Gelderen wordt samengesteld. Beperking van het kavelaantal wordt verkregen door over het algemeen per bedrijf per ruilklasse slechts één veldkavel toe te delen. Bij het toedelen langs een transportstroom staat men voor de keuze in welke volgorde de kavels moeten worden gerang schikt, m.a.w. welke kavel de voorkeur verdient zo dicht mogelijk bij het bedrijfsgebouw te worden gesitueerd. Omdat verslechtering niet reëel kan worden genoemd, wordt bij het bepalen van deze toedelingsvolgorde als criterium gebruik gemaakt van de verhouding tussen de inkomsten depressie die ontstaat door de kavelafstand en het kavel aantal bij toedeling op een bepaalde plaats en de inkomsten depressie die bij de inbreng voorkomt. Dit verhoudingsgetal wordt met „gewicht" aangeduid. Ter voorkoming van het volledig berekenen van de inkom stendepressies is de formule zo gekozen dat met eenvoudig te verkrijgen kengetallen kan worden gewerkt, terwijl het ver kregen verhoudingsgetal tegelijkertijd geschikt is voor gebruik in het computerprogramma van de methode Witt. Deze laatste methode wordt alleen aangewend om het rang schikken van de kavels niet met de hand te hoeven doen. De vraag van Van der Schans waarom juist deze gewichts formule is gehanteerd is met het bovenstaande beantwoord. Het gebruik van de formule beperkt zich tot het ordenen van de plaatsingen volgens de transportstromen naar be drijfseconomische maatstaven. In hoeverre de formule ook bruikbaar is voor andere gevallen valt moeilijk te zeggen, aangezien hiernaar tot nu toe geen onderzoek is verricht. R. Kik 21

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1972 | | pagina 23