publiceerde Nerenburger in 1856/1857 in een serie
artikelen getiteld „Notice sur les triangulations qui
ont été faites en Belgique", in: „Bulletins de l'Aca-
démie Royale de Belgique" [14, jg. 1891, blz. 99],
[9, blz. 33]. In een overzicht van de vroegere op
Belgisch grondgebied verrichte driehoeksmetingen
merkt hij ten aanzien van Krayenhoff's werk op,
dat de verschillen tussen de astronomische en geo
detische waarnemingen en de sluittermen van de
driehoeksvergelijkingen en rondmetingen bijzonder
klein zijn, en voegt hieraan toe:
„Cette étonnante exactitude n'est pas seule-
ment illusoire; elle dénature l'oeuvre, elle en
altère la valeur" [14, jg. 1891, blz. 99].
Terecht merkt Nerenburger verder op dat de nauw
keurigheid van een driehoeksnet eerst beoordeeld
kan worden als het door een latere, meer nauw
keurige meting is gecontroleerd. Vandaar dat hij de
lengte van de zijden van de driehoek Diksmuiden-
Oostende-Brugge van Krayenholï opnieuw heeft
bepaald, waarbij hij is uitgegaan van een door hem
in 1853 bij Oostende gemeten basis die een lengte
van 2500 m had [14, jg. 1891, blz. 100], [9, blz. 33],
[37, blz. 18],
De verschillen met de uitkomsten van Krayenhoff
zijn vrij aanzienlijk [14, jg. 1891, blz. 124] en hier
uit besluit Nerenburger dat de metingen van Krayen
hoff wel voldoende zijn om als basis voor een topo
grafische kaart te dienen maar dat ze ver beneden
de aan haar toegekende nauwkeurigheid blijven [9,
blz. 34]. Cohen Stuart, die zelf ook tot een ongunstig
oordeel over het werk van Krayenhoff kwam, zegt
over deze uitspraak van Nerenburger toch het
volgende:
„Het is overigens duidelijk, dat, hoe belangrijk
het gegeven ook zij, dat door deze verificatie
wordt opgeleverd, en hoezeer ook voldoende
voor het oogmerk van den Generaal Neren
burger, daarop echter geen algemeen oordeel
over de metingen van den Generaal Krayenhoff
gebouwd mag worden" [9, blz. 34],
Het is begrijpelijk dat men daarna in België geneigd
was de verschillen tussen de nieuwe metingen en de
uitkomsten van Krayenhoff toe te schrijven aan
laatstgenoemde. Op de van 27 september-20 oktober
1877 te Stuttgart gehouden vijfde conferentie van de
Europese Graadmeting gaf de Belgische afgevaar
digde, majoor (later kolonel) E. Adan (1830-1882),
een overzicht van de verschillen tussen de aanslui
ting van het Belgische en Nederlandse primaire net
(met tabel toegelicht) en tekent hierbij aan:
„Rien ne prouve que la Belgique doive prendre
toute la responsibilité de ces écarts, [38,
blz. 263].
Hoe betrekkelijk echter de waarde van het nieuwe
Belgische net was, blijkt uit een artikel van prof.
Hk. J. Heuvelink in „De Ingenieur" van 31 augus
tus 1918. In dit artikel, getiteld „De Nederlandsche
Rijksdriehoeksmeting en de Triangulation du
Royaume de Belgique" behandelt Heuvelink even
eens de aansluiting tussen het Belgische net en het
dan nieuwe net van de Rijksdriehoeksmeting (dat
het net van Krayenhoff verving). Over deze aan
sluiting zegt hij het volgende:
„Er is alle reden om aan te nemen, dat de be
langrijke verschillen tusschen de gelijknamige
zijden en hoeken uit het Belgische net en uit
dat der Rijksdriehoeksmeting voor het aller
grootste deel voor rekening van het Belgische
net komen" [39, blz. 7].
In Nederland heeft men in de periode tussen het
verschijnen van de eerste uitgave van het Précis
historique in 1815 en het onderzoek van Cohen
Stuart in de jaren 1862-1864 de nauwkeurigheid
van de metingen van Krayenhoff niet nader onder
zocht. Voor de herdruk van het Précis historique
in 1827 werden de oorspronkelijke metingen en be
rekeningen niet aan een nieuw onderzoek onder
worpen doch werd volstaan met het verbeteren van
de drukfouten van de eerste uitgave en het toevoegen
van Tableau V (geografische coördinaten t.o.v.
Amsterdam). Prof. G. J. Verdam, hoogleraar aan
de universiteit te Leiden, is in zijn in 1850 verschenen
boek „Methode der kleinste Quadraten" [40] wel
uitvoerig ingegaan op het voorbeeld van Gauss over
de veelhoeken om Leeuwarden en Drachten [33,
blz. 101-106] doch is niet zo ver gegaan dat hij ook
andere delen van het net met behulp van deze
methode heeft onderzocht. Over de uitkomsten van
Krayenhoff en de door Gauss gevonden verschillen
merkt hij op:
78
ngt 72