„alsdan mag men toch de oorspronkelijke uit
komsten op hoogen prijs stellen, gelijk het de
bedoeling van Gauss niet was, noch kon zijn,
om, door de aanwijzing der verschillen, het
vertrouwen op die uitkomsten te verzwakken"
[40, blz. 214],
Verdam ziet het voorbeeld van Gauss slechts als
illustratie voor de methode van de kleinste kwa
draten. Ook Cohen Stuart is dezelfde mening toe
gedaan. Over de nieuwe berekening van Gauss zegt
hij het volgende:
heeft zijne berekening, die ook slechts als
een voorbeeld van de toepassing der methode
gegeven werd, alleen als zoodanig waarde, en
mag aan hare uitkomsten geen gezag toege
kend worden" [9, blz. 32].
Gauss sprak echter in brieven aan Schumacher,
Bessel en Olbers zeer kritisch over de nauwkeurigheid
van de metingen van Krayenhoff (zie blz. 18).
Een onderzoek naar de nauwkeurigheid van het net
van Krayenhoff is ook achterwege gebleven bij het
uitvoeren van de op dit net steunende secundaire
triangulaties ten behoeve van de „Topographische
en Militaire Kaart" en „Rivierkaart" van Neder
land. De resultaten van deze metingen, uitgevoerd
in resp. de jaren 1836-1855 en 1829-1855, zijn ge
publiceerd in „Meetkunstige Beschrijving van
het Koningrijk der Nederlanden" [19] en „Verslag
van de werkzaamheden tot zamenstelling der groote
kaart van de hoofdrivieren in Nederland" [20]. Bij
het samenstellen van deze publikaties hebben de
auteurs de gunstige beoordelingen van het „Institut
de Hollande" en het „Institut de France" zonder
meer overgenomen. Op grond hiervan komt men
tot de volgende lovende uitspraken:
„De volkomene overeenstemming tusschen
de uitkomsten, door de astronomische en de
geodesische waarnemingen verkregen, levert
het sterkste bewijs voor de voortreffelijkheid
en naauwkeurigheid van het moeijelijke werk,
door den generaal Krayenhoff verrigt, en het
zal verder wel niet behoeven aangetoond te
worden, dat men met alle gerustheid voor de
volgende driehoeksmetingen als grondslag van
de berekeningen de gegevens heeft kunnen
bezigen, die het uitvloeisel zijn van eenen ar
beid, waarop Nederland met regt roem mag
dragen" [19, blz. 3].
en:
„Het uitmuntende net van driehoeken dat
Krayenhoff in zijn Précis historique algemeen
heeft bekend gemaakt, zal welligt eenmaal vol
ledig door een secundair net van driehoeken
worden ingevuld, waarbij men een naauw
keurigheid bereiken zal, die de tegenwoordige
staat der geodesische kennis de keurige uitvoe
ring der werktuigen toelaat" [20, blz. 7].
In het leerboek „Wiskundige Leercursus Geodesie"
dat de kapitein (later generaal-majoor) G. A. van
Kerkwijk schreef ten behoeve van het onderwijs aan
de Koninklijke Militaire Akademie te Breda wordt
wel de vereffening van het net van Krayenhoff be
handeld doch met betrekking tot de toepassing van
de methode van de kleinste kwadraten wordt slechts
verwezen naar de publikatie van Verdam hierover
[41, blz. 382],
Van der Plaats vraagt zich af waarom bovengenoem-
den de nauwkeurigheid van het net van Krayenhoff
niet nader onderzocht hebben [14, jg. 1889, blz.
273], In een artikel in het Tijdschrift van het Kon.
Ned. Aardr. Genootschap, (1928) geeft J. van Roon
hierop het volgende antwoord:
„In vroeger jaren dacht men nog te veel dat voor
het uitvoeren van triangulatiewerkzaamheden
volstaan kon worden met veel goeden wil en een
goed leerboek en in vele landen dragen de in
het midden der vorige eeuw uitgevoerde drie
hoeksmetingen dan ook de kenmerken van
dillettantisme. Eerst later (hier en daar zelfs
véél later) heeft men het groote belang ingezien
van een wetenschappelijken en stelselmatigen
opzet van het werk. Dr. van der Plaats vraagt
waarom de heer Van der Star (de samensteller
van de Meetkunstige Beschrijving) geen gebruik
heeft gemaakt van de methode der kleinste vier
kanten, maar stelt zich daarmede geheel op een
theoretisch standpunt en geeft blijken niet be
kend te zijn geweest met de organisatie van den
officieelen kaarteeringsdienst. Deze was (en is
nog) op het volgen van streng wetenschappe
lijke methoden wel het allerminst berekend"
[42, blz. 844],
ngt 72
79