[15, biz. 6]. Ter voorkoming van verdere teleur
stellingen besloot Krayenhoff toen alle vroegere
metingen te verwerpen en zijn net rechtstreeks aan
te sluiten aan dat van Delambre.
In mei 1802 begon hij voor de derde en laatste maal
met zijn hoekmetingen. In de daarop volgende jaren
werden deze voortgezet voor zover zijn andere
werkzaamheden dit toelieten. En in de woelige
Napoleontische tijd waren deze werkzaamheden
beslist geen sinecure. Zo bleef er in de jaren 1804,
1806 en 1809 in het geheel geen tijd over voor zijn
geodetisch werk. Bij de uitvoering van zijn metingen
en berekeningen werd Krayenhoff gedurende kor
tere of langere tijd bijgestaan dooreen zestal artille
rie- en genie-officieren en enkele burgermedewerkers.
Als zijn voornaamste medewerker noemt hij Jacob
de Gelder (1765-1848), die in 1819 tot hoogle'raar
in de wis- en natuurkunde te Leiden werd benoemd.
Naast assistentie bij de waarnemingen in de begin
periode heeft De Gelder een belangrijk aandeel ge
had in de berekening van het net.*
In oktober 1810 waren de hoekmetingen tot Drenthe
en Oost-Groningen gevorderd. Inmiddels was het
Koninkrijk Holland bij Frankrijk ingelijfd. In janu
ari 1811 kreeg Krayenhoff van de Franse minister
van Oorlog opdracht de metingen uit te breiden tot
Oost-Friesland dat een departement van Nederland
was geworden. De laatste waarnemingen verrichtte
Krayenhoff in september 1811 en hiermede vol
tooide hij de meting van zijn driehoeksnet. Het be
streek vrijwel geheel Nederland met uitzondering
van het zuiden van Limburg, dat tot de Zuidelijke
Nederlanden behoorde en reeds in 1795 bij Frank
rijk was ingelijfd [16, blz. 89, 90]. Het net telt 111
stations en 162 driehoeken, genummerd 2-163
(lig. 1). De laatste driehoek van Delambre (Duin-
kerken-Mont Cassel-Watten beschouwde Krayen
hoff als de eerste van zijn net (No. 1).
Naast zijn metingen voor het primaire net heeft
Krayenhoff ook waarnemingen verricht voor een
secundair net. Ze bestaan uit metingen met de sex
tant uitgevoerd in de jaren 1798-1804 en uitrond-
metingen met de repetitiecirkel die op de meeste
stations tijdens het meten van het primaire net
werden uitgevoerd [14, 1889, blz. 229-231] en [15,
blz. 25], De nauwkeurigheid van de sextantmetingen
schatte Krayenhoff op 1 a 2', die van de rond-
metingen met de repetitiecirkel op 20 a 30". Van
veel van de ingesneden punten was echter de naam
niet bekend; ze zijn slechts aangeduid met een be
schrijving van hun vorm en de geschatte afstand
[12, blz. 46]. Voor de samenstellers van de Topo-
graphische en Militaire Kaart is dit aanleiding ge
weest geen gebruik te maken van de secondaire
metingen van Krayenhoff [19, blz. 7, noot]. Van der
Plaats is echter van oordeel dat ze „doorgaans van
beter gehalte zijn dan de 50 jaar later verschenen
Meetkunstige Beschrijving" [14, jg. 1889, blz. 218]
en dat uit de secundaire metingen van Krayenhoff
„met betrekkelijk geringe moeite de ligging van een
groot aantal punten met veel meer zekerheid af te
leiden is dan uit de fraaie tabellen van de Meet
kunstige Beschrijving [14, jg. 1889, blz. 230]. Bij
de vervaardiging van de Rivierkaart zijn deze waar
nemingen van Krayenhoff echter wel zo veel moge
lijk betrokken [15, blz. 30] en [20, blz. 2]. Krayen
hoff zelf heeft uit de vele waarnemingen slechts 171
secundaire punten berekend [15, blz. 25]. Zijn eigen
oordeel over de secundaire metingen luidt als volgt:
waarnemingen voor de secundaire triangulatie,
waaromtrent echter aan te merken valt, dat dezelve
niet bij repetitie, maar bij eenvoudige rondmeting
geschied zijn, en men dikwijls in het onzekere ge
bleven is, omtrent de benaming der punten waarop
men gezien heeft: - zij zijn alzoo niet overal naauw-
keurig" [10, blz. 532],
2.3.2 Basismeting
De basis die Krayenhoff in februari 1800 over het
ijs tussen Monnikendam en Marken heeft gemeten,
had een lengte van 1500 Rijnlandse roeden (+5650
m). De lengtemeting werd uitgevoerd met een spe
ciaal voor dit doel vervaardigde landmetersketting
en de hoeken van het basisvergrotingsnet werden
gemeten met dezelfde sextant als die welke Krayen
hoff in die tijd voor de hoekmetingen gebruikte.
Met de aldus verkregen gegevens berekende hij de
afstand Amsterdam-Haarlem (4457,9 roede) [12,
Nadere bijzonderheden hierover zijn te vinden in de Al-
gemeene Konst- en Letterbode van December 1848 waarin
Prof. G. J. Verdam een levensschets geeft van De Gelder
[14, jrg. 1889, blz. 233],
70
ngt 72