de uitvoeringsplanologie, zoals die tot uiting komt
in de nieuwe Duitse Stadtebauförderungsgesetz. In
de wetgeving van alle andere in de studie betrokken
landen is van een operationeel element nog nauwe
lijks sprake en speelt de toelatingsplanologie de
hoofdrol. Ons land heeft na de oorlog de wederop-
bouwwetgeving gekend en kent thans de landelijke
inrichting van o.a. de IJsselmeerpolders en ook de
ruilverkaveling. Te zijner tijd zal een wet op de
landinrichting worden geconcipieerd.
De wet op de Ruimtelijke Ordening heeft haar vér
gaande pretentie niet kunnen waar maken. Object
van regeling is eigenlijk alleen de bestemming en
omtrent inrichting en beheer is niets te vinden.
Alleen bij de reconstructie is een parallel met het
uitbreidingsplan te constateren.
De Werkgroep Reconstructie van de Raad van
Advies voor de Ruimtelijke Ordening en de Werk
groep Stedelijke Verkaveling kunnen elkaar dan
ook gemakkelijk vinden in de constatering dat in
zake stadsvernieuwing het bestemmingsplan faalt
en dat een wet op de stadsvernieuwing nodig is. Wel
is er een verschil in strategie. De Werkgroep Recon
structie stelt zich veel voor van een lex specialis voor
de vier grootste steden, zodat die op korte termijn
de zeer ongunstige situatie kunnen gaan bestrijden.
De Werkgroep Stedelijke Verkaveling voelt niet
voor deze opzet, vanwege de daaraan inhaerente
rechtsongelijkheid en de, landelijk gezien, onver
mijdelijke vertragende werking. In dit laatste op
zicht bestaat een duidelijke parallel met de schep
ping van een landinrichtingswet die niet kan wach
ten op ervaringen die nog moeten worden opgedaan
met de binnenkort gereedkomende lex specialis
voor Midden-Delfland. De voorkeur moet dan uit
gaan naar een aanpassing van het Rijksbijdragen-
beleid en synchroon daarmede het ter hand nemen
van de voorbereiding van de bedoelde nieuwe wet.
Projectontwikkeling
Over aspecten van samenwerking tussen gemeenten
en projectontwikkelingsmaatschappijen spreekt de
heer T. Renes, lid van een in het bovenstaande reeds
genoemde werkgroep. De samenwerking tussen
beide partijen moet verlopen aan de hand van goede
spelregels. Het overleg moet zich in fasen afspelen,
te beginnen met de fase van de oriëntatie. De ge
meente zal zich steeds zeer goed bewust moeten
zijn van haar wensen, haar doelstelling, in het totale
beleid gezien. De organisatie moet voldoen aan
eisen die in de moderne tijd worden gesteld, eisen
derhalve van projectmanagement. Dit houdt o.a. in
een straffe discipline bij de uitvoering van de over
eenkomst en een verbetering van de interne besluit
vorming. Een meerjarenbegroting is uiteraard ver
eist, maar het belang van planningstechnieken is
toch nog van geringer omvang dan dat van de
mentaliteit bij gemeente en projectontwikkelings
maatschappij. Van eminente betekenis is de publiek
rechtelijke positie van de gemeente: zij mag hierin
geen concessies doen ter wille van een financieel voor
deel. Beslissingen zijn eerst mogelijk als de conse
quenties zijn te overzien. Een en ander neemt niet
weg dat bij een project met een looptijd van moge
lijk meer dan tien jaar niet té veel moet worden vast
gelegd, gezien de veranderende maatschappelijke
inzichten en behoeften. Anderzijds kan van de
projectontwikkelingsmaatschappij niet worden ge
vergd dat zij alle risico draagt. Het lijkt tenslotte
noodzakelijk dat de gemeente gebruik zal kunnen
maken van de diensten van een adviesbureau.
Discussie
Na een koffiemaaltijd waarbij de aanwezigen erva
ringen, onder andere op het gebied van de stads
vernieuwing, konden uitwisselen, begint de middag
zitting die meer het karakter van een discussie be
oogt te dragen. Er zijn drie inleiders, te weten
achtereenvolgens drs. G. van der Kruijs, wethouder
van ruimtelijke ordening en verkeer te Eindhoven;
ir. G. H. Meijer, directeur van de Dienst Publieke
Werken te Amsterdam en ir. M. E. F. Kool, direc
teur van de projectontwikkelingsmaatschappij Poly-
ad N.V., die ieder in ongeveer een kwartier pogen
een deel van probleemgebied te bestrijken. Telkens
volgen reacties, eerst van de „grote" inleiders van
de ochtendzitting en vervolgens uit de zaal.
De heer Van der Kruijs ziet de noodzaak van een
bijzondere wet op de stadsvernieuwing niet in, ook
al is de procedure van het bestemmingsplan duide
lijk bij de omvang daarvan achtergebleven. De wet
ngt 72
97