op de Ruimtelijke Ordening is inderdaad niet
operationeel gemaakt, maar dit zou alsnog kunnen
geschieden door het structuurplan te intensiveren
en stelselmatig te doen uitmonden in een globaal
bestemmingsplan. Tevens zou de bestaande proce
dure belangrijk kunnen worden versneld, o.a. door
toepassing van netwerkplanning. Een oplossing ont
leend aan de Wederopbouwwet lijkt geenszins aan
te bevelen. Kort na de oorlog immers bestond een
sterk ontwikkeld gemeenschapsgevoel, maar in onze
periode met individualistische trekken zou de toen
aanvaarde methode als veel te autoritair worden
verworpen.
De door de heer De Wit aan de hand gedane sugges
tie een team bestaande uit vertegenwoordigers van
Rijk, provincie en gemeente, te belasten met de
vervaardiging van stadsvernieuwingsplannen doet
bij spreker de vraag rijzen, hoe zulks te rijmen zou
zijn met de verschillende verantwoordelijkheden van
de deelnemende niveaux.
De heer De Wit ziet een belangrijke winst in een
versnelling van de bestemmingsplanprocedure voor
de uitbreidingsgebieden, die o.a. zou kunnen wor
den gerealiseerd door een versnelling van de goed
keuring. Daardoor zou - men denke met name aan
de noodzaak van vervangende woon- en bedrijfs
ruimte - de stadsvernieuwing zich met grotere snel
heid kunnen voltrekken. Spreker wil, ondanks de
afwijzende woorden van de heer Van der Kruijs,
herinneren aan de slagvaardigheid die de Wederop
bouwwet mogelijk maakte: de plannen werden in
de gemeenteraad aangenomen en na een advies van
het College van Gedeputeerde Staten volgde een
beslissing van de minister. Een en ander nam een
drie jaar in beslag. Veel lijkt verder te zeggen voor
een frequente toepassing van een verkorte onteige
ningsprocedure met een inspraakprocedure die in
tijd en functie aan beperking is onderworpen. Voor
een concreet voorbeeld van samenwerking van méér
bestuurlijke niveaux verwijst spreker naar het zgn.
Gooi-accoord van 1969 waarbij overeenstemming
werd bereikt inzake de bebouwing van bepaalde
gebieden.
Prof. De Haan acht de operationalisering van de
wet op de Ruimtelijke Ordening via toepassing van
het structuurplan uitgesloten. Het structuurplan
98
zou daartoe beleidsbeslissingen, de concretisering
van een visie derhalve, moeten inhouden, waarvoor
toch de procedure te licht is. Denkt men vervolgens
aan een globaal bestemmingsplan waarin planolo
gische, financiële en andere middelen ondergebracht
worden, dan ontstaat wel een geheel andere figuur
dan bedoeld in de wet op de Ruimtelijke Ordening,
een figuur toch die eigenlijk alleen geschikt is voor
het buitengebied. Het karakter van het globale
bestemmingsplan zou door de gesuggereerde muta
ties zo sterk gaan naderen tot het basisplan, zoals
geschetst door de Commissie Stedelijke Verkaveling,
dat het voornaamste verschil in de nomenclatuur
zou zijn gelegen.
De heer W. Thomassen, burgemeester van Rotter
dam, brengt ter sprake dat het College van Burge
meester en Wethouders van Amsterdam de oor
spronkelijk gekoesterde Groot Amsterdam-gedachte
heeft laten vallen. Nu denkt men veeleer aan een
stadsgewestelijk woongebied.
De heer De Wit, tot voor kort wethouder te Am
sterdam, voegt hier aan toe dat verwezenlijking van
Groot Amsterdam volgens het naar het oordeel van
B. en W. niet ver genoeg strekkend plan vertraging
zou hebben opgeleverd. Thans wordt de nadruk
gelegd op de noodzaak van een gewestelijk bestuur.
De nota-Roelse gaat uit van drie miljoen Noord-
Hollanders, hetgeen veel meer is dan in „Groot
Amsterdam". In de stadsgewestelijke conceptie
liggen Rijk, provincie en de gemeenten veel meei op
één lijn dan in de Rijnmond-constructie. Overigens
blijkt dat niet zozeer de procedure als wel de infra
structuur, te weten de achterblijvende ontwikkeling
van wegen, bruggen e.d., een beperkende factor
vormt.
De heer Meijer stelt dat de problemen rond de
stadsvernieuwing aan de economische groei zijn toe
te schrijven en door die zelfde economische groei
behoren te worden opgelost. In de planologie had
Nederland vroeger een positie in de voorste gele
deren, hetgeen o.a. zichtbaar was door een verant
woorde scheiding tussen steden en dorpen. Thans
moet helaas worden vastgesteld dat de wet op de
Ruimtelijke Ordening in vele opzichten ontoereikend
is. Het basisplan en het uitvoeringsplan, zoals die
ngt 72