Ingenieursscripties V. H. W. de Vries STADSUITBREIDING EN STADSVERNIEUWING - DE NORMALE STADSUITBREIDINGSPROCEDURE EN DE COMPLEXE STADSVERNIEUWINGS- PROBLEMATIEK Samenvatting De ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau omvat vooral de stadsuitbreiding en in mindere mate de stadsver nieuwing. Tussen beide processen bestaat een groot verschil. De stadsuitbreiding, voornamelijk in het belang van de volks huisvesting, legt zich toe op het creëren van nieuwe woon wijken met alle voorzieningen, die nodig zijn om aan de wensen van welvaart en welzijn te voldoen. De stadsuitbrei ding is een proces dat vrij eenvoudig verloopt. Beschreven is de voor veel gemeenten normale gang van zaken bij de ver werving van de in het uitbreidingsgebied gelegen gronden, bij de verkaveling en het bouwrijp maken, bij de exploitatie- opzet en tenslotte bij het toerekenen van de kosten naar de uit te geven terreinen volgens het rapport „Grondkosten Woningbouw" 1968. Niet ingegaan is op de laatste ontwikke lingen op dit gebied, te omschrijven o.a. met de volgende zin uit „Congres '70": „Voor stabiele grondprijzen verdient het aanbeveling de kostendekking van nieuw geproduceerde bouwrijpe gronden in veel belangrijker mate dan thans ge schiedt, te vinden via een algemene kostenomslag, te reali seren door fiscaal verhaal". De voorbeelden van stadsuitbrei ding zijn genomen uit de Eindhovense praktijk, daar de ge meente Amsterdam in Delft reeds voldoende bekendheid heeft verkregen. Het eerste voorbeeld „Hanevoet" is een normaal, globaal weergegeven, bestemmingsplan. Het tweede voorbeeld, „Blixembosch" is opgesteld volgens de onlangs in Eindhoven ontwikkelde en derhalve uitvoerig weergegeven „Methodiek Programma van eisen Bestem mingsplannen". Deze methodiek omvat een programma van eisen, gebaseerd op de principes van economische uitvoer baarheid en geeft derhalve een uitvoerige detaillering van de in een stedebouwkundig plan nodig geachte bestemmingen en voorzieningen, waardoor het opstellen van een bestem mingsplan aanmerkelijk versneld kan worden en het moge lijk wordt reeds in het beginstadium de economische uitvoer baarheid van het plan te beoordelen. De stadsvernieuwing is in tegenstelling met de stadsuitbrei ding een veel complexer materie. Na de inleiding, waarin het ontstaan en de omvang van de noodzaak tot stadsvernieuwing wordt geschetst, worden in de twee volgende paragrafen de moeilijkheden op sociaal, financieel, uitvoerings-technisch en juridisch gebied, die alom in den lande blijken, beschreven evenals de dientengevolge naar voren gebrachte wensen en voorstellen ter wijziging van de huidige procedures. Deze wensen en voorstellen betreffen o.a. de bestemmingsplan- en onteigeningsprocedures, de vervanging en verbetering van woningen, de krotopruiming, de rijksbijdrageregelingen, de organisatie en de planning. Eveneens wordt een verkorte inhoud gegeven van de rapporten van de Kon. Ned. Heide maatschappij en van de Raad van Advies voor de Ruimte lijke Ordening en een inleiding tot het rapport van de Werk groep Stedelijke Verkaveling. In de volgende paragraaf wordt gewezen op de ondoorgrondelijke prijzenvaststelling in de binnenstad, op de uitgifte van de gronden al of niet in erfpacht en de politiek van de gemeenten in dezen. Het verschil tussen de stadsvernieuwing en de -uitbreiding is te vergelijken met het verschil tussen een landelijke ruilver kaveling en een ontginning. De ruilverkaveling is dermate gecompliceerd, dat er reeds lang een uitvoeringswet voor is. Het bestemmingsplan dat voldoet voor de stadsuitbreiding is echter te statisch om als basis te dienen voor uitvoering van de stadsvernieuwing in al zijn modaliteiten (reconstructie, sanering, verbetering, instandhouding, conservering etc.). Een wetgeving is dringend nodig ter verbetering van de pro cedure, al zal ook het Rijk aanzienlijk hogere bijdragen dienen te verstrekken ter oplossing van de noodzaak tot ver nieuwing. Planning en fasering is een economische noodzaak; meer aandacht dient besteed te worden aan inspraak en de betrokkenheid van de eigenaars en huurders in stadsver nieuwingsgebieden. Renteverliezen dienen beperkt te worden en ter verlichting van de financieringslast van de gemeenten kan men denken aan een vorm van ruilverkaveling en aan samenwerking met particuliere ontwikkelingsmaatschappijen. Als voorbeeld van stadsvernieuwing is gekozen Delft, i.e. het reconstructiegebied Centrum-Zuid met de bestemmings plannen „In de Veste" en „Zuiderstraat-Provinciaal Kanaal". Deze plannen voorzien in een groot winkelcentrum, een grote hoofdverkeersweg en veel parkeeraccommodatie. Het is een voorbeeld van te optimistische, dus onjuiste, planning en fasering. Zeker hier bewijst het bestemmingsplan zijn statisch en ongeschikt karakter voor een snelle uitvoering. H. van Grafhorst S. Stellingwerff Beintema GROEVEN EN GRAVIMETRIE Samenvatting In de studie voor geodetisch ingenieur neemt de gravimetrie een afzonderlijke plaats in. Het onderwerp wordt voorname lijk theoretisch behandeld doordat het niet mogelijk is aan de hand van oefeningen op beperkte schaal ook het praktische belang van zwaartekrachtsmetingen uit te laten komen. Dit soort metingen moet men over een vrij groot gebied uit voeren om iets te kunnen zeggen over de samenstelling van de ondergrond. Uiteraard zijn ten behoeve van de vorm bepaling van de gehele aarde metingen op nog groter schaal noodzakelijk. Gravimetermetingen worden o.a. volgens de Bouguer- reduktie gereduceerd. Hierbij wordt uitgegaan van een gronddichtheid van de bovenste lagen van 2.67 gram/cm3. Ter bepaling van deze waarde zijn in de mijn Oranje Nassau III te Heerlerheide gravimetermetingen gedaan op verschil lende diepten, en wel op —322, —449 en —599 meter N.A.P. Daarnaast zijn op en in de Viltergroeve te Vilt, gemeente Berg en Terblijt, metingen gedaan ter bepaling van de dicht heid van de bovenste grondlaag. Uit de uitwerking van deze metingen blijkt dat de aangeno men waarde van 2.67 gram/cm3 geen slechte keus is, daar wij deze waarde ook vonden. De gevonden schatting van de standaardafwijking toont aan dat de nauwkeurigheid van de gebruikte instrumenten, North American Gravimeter en Worden Gravimeter, veel geringer is dan de afleesnauw- keurigheid. Gevonden is een waarde van ±0.15 mgal. tegen een afleesnauwkeurigheid van ±0.02 mgal. Bij de uitwerking van de metingen kwam ook het probleem van de gangkurvebepaling aan de orde. Een streng-wiskun- dige afleiding van de kurve toont aan dat ook hier een „ver kenning" en eruit voortvloeiend een metingsopzet noodzake lijk is. Onder bepaalde, veel voorkomende, omstandigheden kan vrijwel elke gangkurve met evenveel recht aangenomen worden, hetgeen uiteraard niet mogelijk zou moeten zijn. Planimetrie- en hoogtemetingen zijn verricht voor de bepa ling van verschillende correcties, als Bouguer-reduktie en ngt 72 101

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1972 | | pagina 17