gedefinieerd door de fotopunten en het projectiecentrum, bepaald kunnen worden door metingen in de foto's zelf; geen terrestrische metingen of andere gegevens zijn hier voor nodig. Wel zijn extra metingen, metingen in het ter rein, nodig voor de absolute oriëntering, waarbij het model, gevormd door de snijpunten van corresponderen de stralen, in de juiste stand gebracht wordt t.o.v. een assenstelsel door middel van punten waarvan de ligging in dit stelsel bekend is, de paspunten. Steeds gaat met luchtfotogrammetrie meetwerk in het terrein gepaard. Dus ook voor de fotogrammetrie geldt, zoals iemand ergens opmerkte: „op zijn minst één been op de grond houden". Het terrestrische werk is echter relatief duur en tijdrovend. Daarom tracht men dit zo veel moge lijk te beperken. Hiermede komen we bij een van oudsher in de fotogram metrie belangrijk onderwerp, triangulaties, waarbij stra lenbundels of modellen samengevoegd worden tot stroken en/of blokken, om zodoende het meetwerk in het terrein te verminderen. Naar mijn mening is de vraag, of men hierbij met één of met beide benen op de grond moet blijven staan, in vele gevallen niet eenvoudig te beantwoorden. De reeds genoemde vraagstukken van relatieve en abso lute oriëntering en die van de triangulaties spelen zowel een rol bij de numerieke als analoge fotogrammetrie. De numerieke fotogrammetrie wordt voornamelijk toegepast bij triangulatiemetingen, nl. bij die metingen waarbij slechts een beperkt aantal corresponderende punten in stereofoto's gemeten behoeven te worden. De alleroudste toepassing van het meten in foto's berustte op hetzelfde principe. Toen had men echter nog niet voldoende moge lijkheden om het omvangrijke rekenwerk uit te voeren. Deze moeilijkheid heeft geleid tot het zoeken van een analoge oplossing, de stereo-uitwerkingsinstrumenten. Door opkomst van de moderne rekenmachines heeft het oude principe, het meten van punten in het vlak van de foto, weer nieuwe mogelijkheden gekregen. De analytische methode heeft een aantal interessante voor delen t.o.v. de analoge methode, maar stemmen die be weerden dat de analytische methode de analoge wel eens geheel zou kunnen vervangen worden niet meer gehoord. Op enkele van deze voordelen wil ik even nader ingaan. Een groot voordeel van de analytische methode is dat plaatcoördinaten gecorrigeerd kunnen worden indien hier over de informaties aanwezig zijn. Een voorbeeld hiervan is, fouten tengevolge van filmdeformaties. Hoewel de moderne emulsiedragers bijzonder stabiele eigenschappen hebben, kunnen er toch nog vervormingen optreden. Een middel om deze vervormingen te bepalen, niet te elimi neren, geeft een „réseau"-camera. Het „réseau" is een in het beeldvlak van de meetcamera aangebrachte glasplaat aan de objectief-zijde van de gevoelige laag, met daarop geëtste kruisjes volgens een ruitennet-systeem. Tijdens de belichting worden behalve de terreinpunten ook de kruisjes afgebeeld op de foto. De kruisjes en terreinpunten ondergaan dezelfde vervormingen. Kent men uit de camera-calibratie de onderlinge ligging van de „réseau"- kruisjes, dan laten de foto-coördinaten zich gemakkelijk corrigeren. Op het symposium van Commissie I van de I.S.P., juni 1971, was een rapport van Commissie F van de O.E.E.P.E. (Organisation Européenne d'Etudes Photogrammétriques Expérimentales) met betrekking tot „réseau"-opnamen van het testgebied Oberschwaben in Duitsland. In dit rapport komt men o.a. tot de volgende conclusie: bij de opnamen gemaakt met een Zeiss Réseau Camera RMK AR 15/23 wordt duidelijk filmvervorming geconstateerd, maar deze is van dien aard dat het in rekening brengen hiervan bij de uitwerking geen verbetering van het eindresultaat geeft. Eén van de samenstellers van dit rapport, ir. Visser, vestigt er bij zijn conclusies dan ook terecht de aandacht op dat het „réseau" slechts filmvervorming constateert, die het gevolg is van het niet vlak liggen van de emulsie tijdens de opname en die welke het gevolg is van het proces van ontwikkeling. In hoeverre het in rekening brengen van deze vervorming effect sorteert hangt er uiteraard in de eerste plaats van af of deze foutenbron een belangrijke bijdrage levert tot het gehele complex van fouten. Bovendien moet hierbij opge merkt worden dat het corrigeren van filmvervorming niet zo eenvoudig is als op het eerste gezicht moge lijken. De moeilijkheid hierbij is om het toevallige van het systema tische gedeelte te scheiden. Hiervoor zijn per opname veel metingen nodig, die op zichzelf ook weer niet foutloos zijn. Men krijgt dan het probleem van de „ruis" en het „signaal" en om dit goed te filtreren is toepassing van de juiste techniek van groot belang. Ook voor positief materiaal wordt steeds meer film in- plaats van glas als emulsiedrager gebruikt. Onder zoekingen in eigen laboratorium hebben in samenwerking ngt 72 129

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1972 | | pagina 5