opeenvolgende modellen wordt hierbij gerealiseerd door
middel van hoogten van punten, die in de overlap tussen
de modellen liggen. Een voorbeeld van deze methode is
o.a. die van de N.R.C. in Ottawa.
Aan de andere kant ziet men bij de analytische methode
rekenkundige bewerkingen waarbij men de oriënterings
elementen van alle bundels van een strook of blok gelijk
tijdig berekent. Van elk tweetal corresponderende stralen
wordt de voorwaarde van snijding gebruikt en van elk drie
tal corresponderende stralen de voorwaarde van snijding
in één gemeenschappelijk punt. Voor een blok van be
scheiden omvang krijgt men bij deze methode reeds een
groot aantal snijdingsvoorwaarden in één berekening, toch
wordt deze methode op verschillende plaatsen met succes
toegepast, o.a. bij de U.S. Coast and Geodetic Survey.
Tussen deze beide methoden bestaat een groot aantal
varianten, waarbij het vaak moeilijk is om de essentiële
verschillen te onderscheiden, omdat verschillende takken
van de wiskunde worden gebruikt met verschillende nota
ties. Verder worden verschillende oriënteringsparameters
ingevoerd. In principe maakt het n.l. niet uit om welke
assen de stralenbundels gedraaid worden en de analytische
methode heeft geen mechanische of optische beperkingen.
Bovendien worden de snijdingsvoorwaarden niet steeds op
dezelfde manier gedefinieerd; men kan stellen dat corres
ponderende stralen in één vlak moeten liggen, de y-
parallax in model of foto nul moet zijn, de kortste afstand
tussen de twee stralen nul moet zijn, etc. Dit alles maakt
het vergelijken van de verschillende methoden niet een
voudig. Schut, G. H. heeft hierover interessante be
schouwingen gepubliceerd.
Naast deze meer mathematische verschillen is voor de
praktijk de gehele organisatie van het meet- en reken-
proces ook bijzonder belangrijk. Hieronder versta ik o.a.
de codering, het werken met gecompliceerde puntnum-
mering door de operateur en verder de presentatie van de
meetgegevens, de volgorde etc. Verder is ook van belang
de ingebouwde controles op vergissingen en hoe die te
corrigeren, omdat men in het algemeen met een groot
aantal meetgetallen en instructies te maken heeft. Het ver
werken en muteren van grote systemen is een vraagstuk
apart.
Het zou interessant zijn om bestaande methoden te verge
lijken op een aantal criteria zoals: bruikbaarheid, het
mathematische model, nauwkeurigheid, ingebouwde con
troles, etc. Een moeilijkheid hierbij is echter dat de be
staande methoden niet alle in dezlfdee programmeertaal
en codering geschreven zijn en sommige zelfs alleen op een
bepaalde computer verwerkt kunnen worden. Voorlopig
zitten we nog wel met dit probleem, al verwacht ik dat
de compilers bij de computers steeds meer universeel
worden.
Een methode van trianguleren, waarbij er een duidelijke
vermenging is van analoog en digitaal, is die van de onaf
hankelijke modellen triangulatie of ook wel aangeduid
met semi-analytische triangulatie. Beschikt men niet over
een instrument dat de mogelijkheid heeft om met basis-
binnen en basis-buiten te werken, maar dat wel gekoppeld
is aan registratie-apparatuur voor machine-coördinaten,
dan is deze methode van trianguleren zeer aantrekkelijk.
De noodzakelijke verbinding tussen de modellen van een
strook kan men verkrijgen langs rekenkundige weg via de
coördinaten van een aantal punten in het overlappings-
gebied tussen twee modellen. Onder model wordt hierbij
verstaan de snijpunten van corresponderende stralen, de
modelpunten, en de beide projectiecentra van elk model.
Deze methode heeft twee aantrekkelijke aspecten.
Ten eerste, de waarnemingen worden gedaan in een
georiënteerd model, d.w.z. de j-parallaxen zijn geëlimi
neerd en bij het aftasten van een model is het niet nodig
om telkens de y-parallax te elimineren zoals bij het meten
met een stereo-comparator. Natuurlijk moet de x-parallax
tengevolge van hoogteverschillen wel nul gemaakt worden,
maar deze waarnemingen komen veel beter overeen met
het natuurlijk stereoscopisch zien en zijn hierdoor minder
vermoeiend.
Een tweede voordeel van deze methode van trianguleren is
op instrumenteel gebied. Een instrument voor de onaf
hankelijke modellen triangulatie, dat ik u reeds noemde,
kan bovendien gebruikt worden voor detailmeting. De
metingen voor triangulatie en detailmeting in één model
kunnen in sommige gevallen zelfs direct achter elkaar
worden gedaan, zodat de beide foto's slechts éénmaal
inwendig en relatief georiënteerd behoeven te worden. Ik
denk hierbij aan de digitale kaartering.
Zoals reeds is opgemerkt, wordt de verbinding tussen de
modellen langs rekenkundige weg verkregen via de coördi
naten van de punten in het overlappingsgebied en hiertoe
behoren ook de coördinaten van de projectiecentra.
Het bepalen van de coördinaten van het projectie-cen
trum vereist speciale metingen, die geheel onafhankelijk
ngt 72
131