zijn van de metingen in het ruimtelijk model. Verschillende methoden worden hierbij toegepast. De methode van de voorwaartse insnijding, die tot nog toe in ons laboratoium de meeste aandacht heeft gehad, heeft het voordeel dat geen extra gegevens nodig zijn; m.a.w. deze metingen kunnen gedaan worden zonder roosterplaat en de inwen dige oriëntering speelt dus ook geen rol. Hiertegenover staat dat relatief veel metingen moeten worden gedaan. Bij een onderzoek naar de praktische resultaten, waarvoor de metingen zijn uitgevoerd op de Wild A8 van het I.T.C., bleek dat de nauwkeurigheid van alle 3 coördinaten niet gelijk is. De x j-coördinaten kunnen ongeveer tweemaal zo nauwkeurig bepaald worden als de z-coördinaat, res pectievelijk 12 en 24 micron standaardafwijking. Een ander belangrijk aspect dat uit genoemd onderzoek is gebleken is het volgende. Bij verandering van de elemen ten (p en co verandert de positie van het projectie-centrum niet. Dit is in overeenstemming met recente onder zoekingen die gedaan zijn in het kader van de O.E.E.P.E. door Commissie A/B. Bij dit onderzoek werd een strook van 19 opnamen enkele malen getrianguleerd waarbij telkens van elk model de beide centra opnieuw bepaald worden. Het resultaat hiervan werd vergeleken met een triangulatie waarbij de coördinaten van het projectie centrum slechts éénmaal bepaald werden voor de gehele strook. Er was geen significant verschil tussen de beide eindresultaten. De laatste methode heeft het voordeel dat het minder meet- en rekenwerk geeft. Ook in dit geval spreekt men van onafhankelijke modellen triangulatie, hoewel dit niet geheel juist is. Er ontstaat een duidelijke correlatie tussen de modellen, die als regel verwaarloosd wordt. Overigens, ook in het geval dat men voor elk model de centra opnieuw bepaalt zou men het woord onafhankelijk kunnen bestrijden omdat de opnamen gewoonlijk met één en dezelfde camera gemaakt zijn. Aan elke triangulatie gaat een calibrering van deze opname-camera vooraf. Omdat de resultaten van deze calibrering, de elementen van de inwendige oriëntering plus vertekening, verband hou den met elk model van de strook, is het duidelijk dat men ook om die redenen de modellen niet geheel onafhankelijk kan beschouwen. Wil men deze afhankelijkheid, of beter gezegd deze correlatie, niet verwaarlozen, dan dient men naar mijn mening zeker ook rekening te houden met de correlaties tussen de punten van een model onderling, die onder meer het gevolg zijn van de waarnemingen voor de inwendige en relatieve oriëntering. Hoewel ik het niet met getallen kan staven heb ik sterk de indruk dat laatstgenoemde correla tie meer invloed heeft op het eindresultaat, dan die ten gevolge van de calibrering. De methode van de onafhankelijke modellen waarbij, zoals we zagen, het rekenwerk gedeeltelijk analoog en gedeelte lijk digitaal wordt uitgevoerd, heeft de laatste jaren veel toepassing gevonden. Vanzelfsprekend heeft dit ook zijn invloed gehad op de constructie van de analoge computer, het fotogrammetrische instrument. Duidelijk was dit te zien op de tentoonstelling van het laatste congres van de ES.P., Lausanne 1968. De precisie kaarteringsinstrumen- ten kregen daar veel aandacht, zowel van de zijde van de fabrikanten, die hun nieuwste ontwerpen op dit gebied ten toon stelden, als van de zijde van de gebruikers. Opvallend was het dat dit type instrumenten, dat dus geen basis- binnen en basis-buiten heeft voor de doorgaande triangu latie, veelal wel gesplitste modelpunten heeft d.w.z. de straalstangen snijden elkaar niet. Deze instrumenten heb ben hierdoor de mogelijkheid om de oriënteringselementen voor de translatie aan het modelpunt aan te brengen. Een voorbeeld hiervan is de Wild Autograaf AIO. De reden dat dit instrument hier genoemd wordt is uitsluitend omdat het in ons laboratorium opgesteld staat. Wat men in dit geval onder precisie moet verstaan kan ik u het beste tonen door de resultaten van enkele roosterplaatmetingen te noemen. Dit zijn metingen waarbij in het vlak van de foto een glasplaat wordt gelegd waarop zeer nauwkeurig een ruitennet is geëtst, nauwkeurigheid 1 a 2 micron. Bij monoculaire metingen van deze roosterplaat bleek de gemiddelde restfout per meting te variëren van 2-4 micron, berekend in de schaal van het fotovlak en bij een vergrotingsfactor van foto naar model van ruim één of meer. Voor de stereoscopische hoogtemeting werden bij deze vergrotingen waarden gevonden van 0,02 tot 0,03%o van de hoogte. De genoemde getallen hebben betrekking op instrumentele plus waarnemingsfouten. Door het weg vallen van de noodzakelijkheid om met basis-binnen en basis-buiten te meten, is de constructie van het instrument vereenvoudigd. Daartegenover staat veelal een vergroting van het bereik van de cameraconstante. Met de Wild AIO kunnen, evenals met enkele andere instrumenten, niet alleen supergroothoek opnamen uitgewerkt worden maar ook opnamen met een cameraconstante tot 30 cm. Com- 132 ngt 72

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1972 | | pagina 8