afgestemd. De vraag betreffende de ambtenaar dient niet zozeer te luiden: heeft hij zijn taak naar beho ren vervuld?, doch welin hoeverre heeft hij het ge stelde doel bereikt? Deze „doeleindenhiërarchie" dient door te werken van hoog tot laag tot in het kleinste onderdeel, bijv. een meetploeg. Is het doel bereikt dan is de beoordeling goed, zo niet dan gaat men kijken waaraan dat ligt. Misschien was de planning niet goed, misschien de uitvoering niet of misschien moet de hele doelstelling wel gewijzigd worden. Dit alles betekent een zo volslagen andere wijze van denken, van overleg en van bedenken en uitwerken van een organisatie, dat we, gespiegeld tegen deze filosofie, een grote kloof waarnemen ten aanzien van de huidige situatie. Aan een voorbeeld, ontleend aan het onderzoek bij Kador, kan dit worden geïllustreerd (figuren 3 en 4). Het gaat daarbij om de vraag hoe men gegevens verzamelt over een dienst of bedrijf. Uit de bestaan de administratie kunnen vrij gemakkelijk de cijfers worden gelicht die voorkomen in fig. 3. Dit staatje geeft echter in hoofdzaak een ordening naar taken en zegt weinig of niets over de doeleinden als zo danig. Het geeft geen inzicht omtrent de vraag wat het kost om gestelde doelen te bereiken of welke de nuttigheden van die doelen zijn. De opzet van de overheidsadministratie en van de overheidsboek- houding, die werkt met een middelenbegroting, maakt het moeilijk om te komen tot een opstelling der cijfers zoals in fig. 4. Het kost moeite om de mancapaciteit per uitgeoefende functie te be rekenen, mede omdat ook de opbouw van de tijd- verantwoording in deze richting geen houvast geeft. Het relateren van kosten aan functies gaat uitermate moeizaam, ook al door de interrelatie van functies (stippellijnen in figuur), en spreker is er zich van be wust dat de in fig. 4 gegeven verdeling der kosten over de functies niet meer is dan een met fouten be hept begin. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat meer gedacht moet worden in de richting van: Over welke mancapaciteit beschik ik? Als er bijv. een jurist binnenkomt (het klinkt wat mensonwaar dig) zou men moeten denken: daar komen 1850 jurist-uren per jaar binnen. Hoeveel van die uren worden werkelijk benut? Ditzelfde geldt voor een landmeetkundig ingenieur. Te vaak wordt nog ver spilling geconstateerd van kwalitatieve capaciteit. Moet een jurist zich met zovele kleine (vaak puur theoretische) problemen bezig houden? Moet een ingenieur zo nodig gebogen zitten over mis rekeningen, de aanschaf van meetlinten of meubilair en moet hij zo noodzakelijk toezicht houden („wakend oog")? Essentieel is de vraag in hoeverre de vakkundigheid van de man in de functie wordt geabsorbeerd. Pas als men de opstelling der cijfers, op de wijze zo als in fig. 4 gepoogd, vollediger en betrouwbaarder te pakken heeft, kan men gaan praten over rentabili teit. Doorgeredeneerd zou men er eigenlijk naar toe moeten - maar misschien is dat niet haalbaar - dat als zo'n dienst 60 miljoen kost ook de aantoonbare opbrengsten zowel in financiële zin als in gekwanti ficeerde zin (voor zover dat te kwantificeren valt) minstens 60 miljoen bedragen. We moeten er nl. ngt 72 KADOR 1969 kantoren man cap. min. O.R. L.D. R.v.K. R.D. F.D. C.T.O. 22 22 13(12) 1 2 2 Centr. Dir. 1 Totaal 60 745 1161 584 17 75 66 170* 9 12,0 26,7 14,0 0,5 2,0 3,7 0,3 2835 59 cursisten KADOR-FUNCTIES kosten functie opbr. mancap. in miljoenen guldens 1. Bewaring 2. Registratie j 3. Info 4. Opmeten uitzetten eigendomsgrenzen 5. Oppervlakte bepaling 6. Kaarten 7. Techn. dienstv. 8. Adm. dienstv. j 9. Vaste punten 450 8,2 11,7 400 6,5 7,3 750 17,4 4,8 150 200 850 17 2,6 3,4 20,6 0,5 0,5 10,6 Totaal 2835 59,2 152

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1972 | | pagina 6