geborgen. Machines van het type II bevatten regis ters waarin zowel stappen als getallen kunnen wor den opgeborgen. Heeft men echter in een register een getal opgeborgen dan kunnen er geen instructies meer in en omgekeerd, bevindt zich in een register ook maar één stap dan kan er geen getal meer in worden opgeborgen. Afb. 4 geeft het geheugen van een machine van het type II met twaalf registers schematisch weer. Bij het inbrengen van het programma bergt de machine, gewoonlijk automatisch, de stappen op beginnend in register 0. Is register 0 vol dan worden de volgende stappen in register 1 geplaatst, enz. De machine bezit toetsen voor het transporteren van tussenresultaten en getalgegevens naar de re gisters in het geheugen. De programmeur zorgt er bij het maken van het programma voor dat deze getallen van „onderaf" opgeborgen worden be ginnend in register 12. Het geheugen wordt dus vanuit twee richtingen ge vuld. Bij een groot programma „raken" stappen en getallen elkaar. Bij een nog groter programma komt men registers te kort. Soms zijn er nog handigheidjes te bedenken om een register te winnen maar dat gaat lang niet altijd. Terugkomend op onze waar schuwing: men moet zich er zorgvuldig van verge wissen welke betekenis het heeft als er in een folder staat dat de machine 50 registers heeft. Machines van het type I zijn bijvoorbeeld Hewlett Packard 9810 en de Diehlmachines. Machines van het type II zijn veel groter in aantal. Voorbeelden: Hewlett Packard 9100 B, Hewlett Packard 9820 en de Wangmachines. De Olivetti 101 bevat weliswaar enkele afzonderlijke getalregisters maar moet toch beschouwd worden als een machine van het type II. Beide systemen hebben hun voor- en nadelen die afhankelijk zijn van de aard van het rekenwerk. Dit is de reden waarom we hier zo de aandacht vestigen op de geheugenbouw. Vóór de aankoop moet men zich goed van de mogelijkheden van de machine op de hoogte stellen vooral met betrekking tot de ge heugencapaciteit. Men moet de machine daarom een paar weken op proef vragen zodat men goed in de gelegenheid is na te gaan of de machine zich leent voor het rekenwerk dat men er mee wil gaan ver richten. Het uitwendige geheugen Schakelen we de stroom uit dan is de machine ge woonlijk alles wat in haar geheugen was opgeslagen weer „vergeten". Enkele machines maken hierop een uitzondering zoals de HP 9100. Veel machines bezitten echter de mogelijkheid om op de een of andere manier de programma's vast te leggen op ponsband, ponskaart, magnetische band of magnetische kaart. Bij de laatste twee behoeft het programma maar eenmaal in de machine te worden gebracht en getest. Daarna brengt men een magne tische kaart of band in de machine. Met een druk op een toetsje vaak gemerkt „record" wordt het programma overgebracht op de kaart of het bandje. Deze kunnen dan met een beschrijving van het pro gramma in een programmabibliotheek worden be waard. Wil men het programma gebruiken dan kan het kaartje of het bandje met een toetsje „enter" worden ingelezen. Magnetisch materiaal kan dus in de tafelcomputer zelf worden beschreven en ingelezen. Ponsband en ponskaart moeten op een afzonderlijk apparaat worden vervaardigd en vaak is ook een apart Iees- apparaat nodig. Persoonlijk geven wij de voorkeur aan magnetisch materiaal. Er is echter wel een prijs- 12 Afb. 4. Schematische voorstelling van het geheugen van een tafelcomputer van het type II. 176 ngt 72

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1972 | | pagina 8