lijke voorwaarden voldoet (dat had ook niet het ge val kunnen zijn!). Voortgaande met de berekeningen vinden we ten slotte tableau V. Alle coëfficiënten in F zijn daarin 0 of negatief geworden. Dit betekent, dat we een optimale oplossing hebben gevonden, met F= 24. In tableau V is iets bijzonders aan de hand, want er zijn meer dan drie nullen bij de coëfficiënten van F. Dit duidt erop dat er méér optimale oplossingen zijn dan de ene die we hebben gevonden. Dat klopt ook, want we kunnen eenheden xB introduceren ten koste van xA zonder dat F toe- of afneemt (tableau VI). Alle oplossingen gelegen tussen V en VI zijn ook optimaal, maar het zijn geen zgn. basis oplossingen (ze liggen niet op een hoekpunt van de oplossingsruimte). De weg waarlangs de optimale oplossingen zijn ge vonden is aangegeven in fig. 2. Zij loopt langs de zijden van het convexe veelvlak begrensd door de coördinaatvlakken en de drie voorwaardenvlakken (fig. 3). Elke volgende oplossing is een betere, en de laatstgevonden oplossing is de (of een van de) beste. Het laatste is wiskundig te bewijzen, maar de tekeningen maken het naar mijn mening al vol doende aannemelijk. De rekentechniek waarmee dit soort problemen wordt opgelost heet lineair programmeren. Er be staan computerprogramma's voor, die zeer veel voorwaarden aankunnen. De oplossingsmethode is in feite een volgtijdelijk beslissingsprocesvanuit een bepaalde beginoplossing (die niet altijd voor de hand ligt, zie het rekenvoorbeeld) worden in nauw keurig omschreven stappen steeds betere oplos singen gezocht, totdat tenslotte geen verbetering meer mogelijk is. Bij lineair programmeren heeft men de garantie dat de laatstgevonden oplossing een optimale is; bij andere volgtijdelijke beslissings processen is dat meestal anders. Kenmerkend bij lineair programmeren is, dat het er niet toe doet langs welke weg men de optimale oplossing zoekt (zie fig. 3); als elke stap maar verbetering geeft komt men altijd uit bij de of een oplossing met minimale of maximale uitkomst voor de waarde- functie. 4.3 Kwadratische waardefuncties Aan de voorwaarde xA xB+xc=\\ (1) voegen we toe xb 2xc^\3 (2) en we zoeken in de oplossingsruimte weer het mini mum voor de waardefunctie F xA 2xb 3xc2 De oplossingsruimte is nu begrensd door voor waarde (2), en uit afb. 6 blijkt dat de optimale op lossing is verschoven naar de rand van het oplos- singsgebied. Een begrenzing hoeft niet altijd dat gevolg te hebben, want als het -teken in voor waarde (2) wordt vervangen door een -teken blijft het optimum op de oude plaats (6, 3, 2) liggen en heeft de nevenvoorwaarde geen enkele invloed (zie afb. 7). Voor een probleem met kwadratische waarde functie (naar ik aanneem zonder beperkende voor- Fig. 2. De gekozen weg naar het optimum. 0 PST MN OQNM ORMN OPSQNM ORNM OPTMN Fig. 3. Alle wegen naar het optimum. ngt 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 10