hebben over wat bij het nastreven van het doel met hen gebeurt, in tegenstelling tot mensen. Onjuist is het, te doen alsof het doel direct in het belang van de variabelen is, door de doelstelling te formuleren vanuit de variabelen: zo klein mogelijke correcties aanbrengen aan de afzonderlijke hoeken, ofde af stand van de kavels tot de bedrijfsgebouwen zo klein mogelijk maken, dit terwijl in de waarde- functie wordt gesproken van de som der kwadraten van de correcties of de som van de afstanden. Want zoals het zeker is dat sommige hoeken een grotere correctie krijgen dan zij feitelijk verdienen, zo is het zeker dat zonder bijzondere maatregelen bij lineaire programmering niet het principe der ver delende rechtvaardigheid wordt gehuldigd. Het „alles of niets"-karakter van de lineaire program mering drukt ons met de neus bovenop het pro bleem van de verdeling over verschillende belang hebbenden van de voordelen die bij de optimali sering van een systeem zouden worden bereikt. Be studeerd is dit probleem helaas nog nauwelijks. Geodeten hebben het eigenlijk erg gemakkelijk. De variabelen waar zij mee werken hebben geen be langen en meningen. Modellenbouw is eenvoudig(l): als het formalisme van de euclidische meetkunde wordt gekozen voor de beschrijving van het geode tische probleem komen de voorwaarden voor de vereffening volgens de kleinste kwadratenmethode er zo uitrollen, van subjectiviteit bij de keuze van voorwaarden is nauwelijks sprake Moeilijker ligt het al bij de coëfficiënten van de - hoe kan het anders - kwadratische waardefunctie. Varianties van waarnemingsgrootheden zijn niet zo eenvoudig te bepalen, omdat ze van vele omstandigheden af hangen: het weer, de bodemgesteldheid, het humeur van de waarnemer, het toeval. Gelukkig maakt het voor het resultaat van de vereffening maar weinig uit wat voor coëfficiënten je kiest: de dank zij het nagenoeg volmaakte meetinstrumentarium toch al kleine correcties zijn er nauwelijks gevoelig voor. Heel moeilijk wordt het pas als er begrenzingen moeten worden aangegeven. Voor het vinden van de optimale oplossing zijn deze niet nodig (wat een gemak), maar zij komen om de hoek kijken zodra er getoetst moet worden. Toetsen van modeluitkomsten dient te gebeuren aan de oorspronkelijke doelstelling, die daartoe wel aan bepaalde eisen moet voldoen. Met „zo nauwkeurig mogelijk" kunnen we niet veel beginnen, omdat het altijd nog nauwkeuriger kan (wat we als vakman graag willen). Wel kunnen we werken als er in de doelstelling staat dat bij hermeting de kans op het vinden van een verschil van meer dan x cm tussen vroegere en nieuwe uitkomsten 5% mag bedragen. x is een grens en geodeten hebben er erg veel moeite mee om deze vast te stellen. Vaak stellen ze hem helemaal niet vast, daarmee een onderzoek naar het waarom van een bepaalde nauwkeurigheid ont lopend. Toetsing vindt steeds plaats achteraf, nadat met een gekozen model is gerekend. Eerst dan kan worden nagegaan of de uitkomsten buiten zekere (niet in het model gestelde!) grenzen vallen. Bij de kleinste kwadratenmethode wordt voor de berekening aan genomen dat elke correctie zich kan bewegen in een interval van oo tot +00. Dit kan tot gevolg heb ben dat een correctie groter wordt dan op grond van de meetnauwkeurigheid redelijkerwijs verwacht mocht worden. Er kan dan iets haperen in de koppe ling van metingen aan model. Storingen kunnen ook blijken in de sluittermen van de voorwaarden of in de uitkomsten van de waardefunctie. Hoe hechter het voorwaardenmodel, des te eenvoudiger kunnen storingen worden gesignaleerd: het model heeft een soort ingebouwd alarmsysteem, als er althans niet te weinig voorwaarden zijn. Toetsing van de resultaten kan in de waarnemings rekening tot gevolg hebben het weglaten van één of meer waarnemingen en voorwaarden (dat is dan wel het alarmsysteem gedeeltelijk uitschakelen), tot overmeten, of tot keuze van een geheel ander model, alles gevolgd door een nieuwe vereffening. Bij lineair programmeren zal men wellicht voor sommige variabelen constateren dat zij buiten een weliswaar niet expliciet opgegeven, maar wel be doeld interval komen. Men zal dan misschien de berekening herhalen met nieuwe begrenzende voor waarden voor sommige variabelen. Deze inperking van de oplossingsruimte houdt echter weer het ge vaar in dat de voorwaarden strijdig worden, dat er helemaal geen oplossingsruimte overblijft. In dat ngt 73 II

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 13