geval is men dan toch genoodzaakt enige voorwaar den te laten vallen, welke is weer een keuzeprobleem. Een keuzeprobleem - dat is ook de constructie van een model waarmee je optimaal wil kiezen. Hier verlaten we het bereik van waardefuncties en komen we in het gebied van doeleinden, preferenties, ethiek. Welke variabelen kan, wil of mag je in het model opnemen en welke niet? Welke voorwaarden kies je uit alle mogelijke voorwaarden? Waar leg je begrenzingen? Kan je waardefuncties toepassen en zo ja, welke pas je toe? Hoe kom je aan coëfficiën ten als de beoordelingsinstrumenten maar drie af lezingen kennen: goed, matig, slecht of iets derge lijks? Waarom is dit beter dan dat? Hoe construeer je waardeschalen? Wat is meten? Wil de geodetisch ingenieur op een verantwoorde manier de in de rekentechniek geboden „black boxes" kunnen toepassen voor de oplossing van op timaliseringsproblemen, dan moet hij antwoord kunnen geven op deze vragen. Dat geldt zeker als hij zich gaat bezig houden met de optimalisering van maatschappelijke deelsystemen zoals die in de ruimtelijke ordening en de landinrichting gebeurt. Daarom moet er in de opleiding plaats zijn voor een grondige kennismaking met de methodologische (en ethische) principes die aan de formulering en behandeling van optimaliseringsproblemen ten grondslag liggen. Literatuur A. D. de Groot, Methodologie, grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen. Mouton, Den Haag 1961. Optimaliseringsmethoden worden in dit boek niet behandeld, en ook modellen komen niet uitgebreid ter sprake. Centraal staat de empirische cyclus: observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie. Deze wordt vooral uitgewerkt vanuit een oogpunt van theorievorming, dus gericht op de beschrij ving van waargenomen verschijnselen in een theorie (of model). De beschouwingen zijn echter ook van bijzonder groot belang voor de toepassing van bestaande theorieën voor praktische doeleinden: begrip dient vooraf te gaan aan hantering. Juist het feit, dat Methodologie handelt over het theoretisch beschrijven van menselijk gedrag, met alle haken en ogen die daar aan vast zitten, maakt dit werk tot zulke goede lectuur voor de meer natuurwetenschappelijk georiënteerde geodeet. Het vertalen van de door De Groot gegeven voorbeelden in gevallen die meer op ons terrein liggen loont zeer de moeite! Kees Bertels en Doede Nauta, Inleiding tot het modelbegrip. W. de Haan, Bussum 1969. Gaat ook niet over optimalisering. Is wel een zeer leesbare inleiding over alles wat met modellen en modelgebruik in verschillende wetenschappen samenhangt. Vocral belang rijk wegens de behandeling van het isomorfiebegrip. J. S. Folkers, Operationele analyse: een terreinverkenning. Lustrumboek Snellius, Delft 1970, blz. 38. Een voortreffelijk overzicht van de methoden voor het doen van een keuze uit een aantal alternatieven. Geeft geen voor beelden, maar schetst wel heel duidelijk de gedachtengang. Met een uitgebreide literatuurlijst. A. Kaufmann, Grondslagen voor besluitvorming. Wereld- akademie/W. de Haan/J. M. Meulenhoff, 1968. Tamelijk pittige inleiding. De keuze van een criterium wordt het meest uitgebreid behandeld, in een opbouw van (sub jectieve en vaak inconsistente) ordening tot waardefunctie. Duidelijke voorbeelden met, terecht, de nadruk op de ge dachtengang en niet op het wiskundig formalisme. Een boek dat een beter lot verdient dan voor 4,45 te koop te staan bij De Slegte. A. Kaufmann en R. Faure, Operationele Research. Marka- boeken 17/Het Spectrum, Utrecht 1965. In een 18-tal hoofdstukken wordt telkens in een bijzonder aardig verhaaltje een bepaald probleem geschetst en ver volgens tot oplossing gebracht. Hoofdstuk XIII, De triomf van Denis-Papin, gaat over lineair programmeren. Hoofdstuk VII, 225000 flessen op één dag, behandelt het transport probleem, ook met lineaire programmering, maar dan via een ander algoritme dan de Simplexmethode. G. R. Walsh, An introduction to linear programming. Holt, Rinehart and Winston Ltd., London 1971. Een zeer wiskundige behandeling van de lineaire program meringsmethode, met stellingen en moeilijke formules. Voor de liefhebber. Mag voor de geodeet wel een „black book" blijven. W. Baarda, Statistical concepts in geodesy. Rijkscommissie voor Geodesie, Publications on Geodesy, New Series Vol. 2, No. 4, Delft 1967. Behalve een samenvatting van het meer wiskundige deel van zijn verefïeningstheorie geeft Baarda in deze publikatie, en met name in het inleidende hoofdstuk, beschouwingen over de keuze van een mathematisch model voor de beschrijving van fysische systemen. J. E. Alberda, Decision-Making and Surveying. Labora torium voor Geodetische Rekentechniek, Delft 1968. Een schets van de kwantitatieve benadering van beslissings problemen. Alberda behandelt twee gevallen: besluitvorming bij zekerheid omtrent alle variabelen, met als voorbeeld de lineaire programmeringsmethode, en besluitvorming bij on zekerheid. Het laatste wordt uitgewerkt voor een vereffenings- probleem, waarbij de variantie van één der waarnemings grootheden onbekend is. Welke variantie kan men dan het beste aannemen? J. Buit, Over alternatieven en planologisch onderzoek. Stedebouw en Volkshuisvesting 52, extra nummer: 25 jaar S.P.O., najaar 1971, blz. 28-51. 12 ngt 73

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Nederlands Geodetisch Tijdschrift (NGT) | 1973 | | pagina 14